bezoekers sinds 1 januari 2022

Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog (interbellum)

Mobilisatie. Vereeniging Volksweerbaarheid, ca. 1915 (IISG)

Onderzoekers: dr. Conny Kristel, Daan de Leeuw, Looptijd: 2008-2014 Publicatie: De oorlog van anderen. Nederlanders en oorlogsgeweld 1914-1918 (De bezige Bij, 2016).
De Eerste Wereldoorlog is in Nederland lange tijd beschouwd als irrelevant voor onze moderne geschiedenis; het was een oorlog van anderen. Nederland had immers militair niet deelgenomen aan de oorlog. Deze studie van NIOD-historicus Conny Kristel leert echter dat de invloed op het leven in Nederland groter was dan we doorgaans denken. (Bron: niod.nl)

(Meerdere afbeeldingen zijn ingekleurd)

(Bron: ID Rotterdam)

Eerste wereldoorlog

Vorming GS III

Ongeveer in het begin van de 1e WO ziet men bij de Generale Staf van het leger de noodzaak iets te gaan doen tegen de 'zwerm' agenten die in Nederland opereren. Want wat was het geval? Nederland, getrouw aan zijn neutraliteitspolitiek, is een waar lustoord voor de agenten van diverse inlichtingendiensten der vreemde mogendheden. De agenten kunnen immers niets overkomen. Men kan niet in de handen van de vijand vallen en het moet voor deze lieden een waar genot zijn geweest zo vrijelijk te kunnen werken.

Al voor de oorlog had de Duitse inlichtingendienst een kantoor in Rotterdam, om precies te zijn in het Keizerlijke Duitse consulaat-generaal in het Witte Huis (links). Van daaruit brachten zij het op de getoonde kaart geschetste spionagenetwerk in beeld (rechts) (Bron: Campacasa.eu).

 

Toch gaat men, ook met het oog op onze neutraliteit, het gevaar van één en ander in zien en de Generale Staf van de Koninklijke Landmacht roept een speciale afdeling in het leven – de later welbekende GS III – welke zich gaat bezighouden met de controle op de verschillende spionageactiviteiten en met de signalering van en controle op extreme stromingen in de meest uitgebreide zin des woords. Zij kunnen dit werk niet alleen aan en roepen de hulp in van de grote gemeentelijke politiekorpsen. (1) Hier zal nog nader op worden ingegaan. (3)

1911  Eerste Duitse spionage activiteit

In 1911 werd voor het eerst ook iets zichtbaar van de andere zijde van de inlichtingenmedaille, het contra-inlichtingenwerk; dat wil zeggen het tegengaan van de inlichtingen-activiteiten van andere landen, in dit geval van Duitsland. De Nederlandse gezant in Londen had medio december gemeld, dat er "wederom" in Londen een Duitser was aangehouden wegens spionage. Bij huiszoeking waren bij deze Duitse spion brieven aangetroffen die afkomstig waren van een zekere Petersen te Rotterdam en die "compromitterende vragen" bevatten.Deze melding, die door Buitenlandse Zaken aan minister van Oorlog H.Colijn was toegezonden, was door de laatste doorgezonden aan de minister van Justitie met het verzoek een onderzoek naar Petersen in te stellen. De chef van de generale staf ontving daarvan afschriften, kennelijk bedoeld als waarschuwing dat ook
Nederland niet gevrijwaard was van Duitse spionage (12)

Cornelis Jacobus SNIJDERS (29-9-1852 Nieuwe-Tonge - 26-5-1939
Hilversum) Generaal Landmacht
Opperbevelhebber Nederlandse Land- en Zeemacht (7)

 

Hoofdcommissaris Adriaan Hendrik SIRKS (Bron: Politieacademie.nl)

 

Francois Van 't Sant in 1920 (Fotopersbureau Holland)

1914  Overleg opperbevelhebber

 In augustus 1914 worden de Rotterdamse hoofdcommissaris (HC) Sirks en de chef van de Rivierpolitie van ’t Sant naar Den Haag geroepen voor overleg met de opperbevelhebber op het Algemeen Hoofdkwartier. In dit overleg met generaal Snijders en ritmeester Fabius wordt overeengekomen dat politiemensen zich actief gaan bezighouden met het controleren van buitenlandse geheime diensten en contraspionage. (3)

In dit geval hadden de Rotterdammers weinig keus omdat een aantal Inlichtingendiensten hun stad hadden uitgekozen als de beste uitvalsbasis naar elkaars land. Om HC Sirks zijn dagelijkse werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren wordt van ’t Sant belast met de dagelijkse uitvoering, maar dat niet alleen: hij werd ook officieel GS III-agent.(3)

Van ’t Sant die in 1883 in Den Helder geboren werd als zoon van een dominee wordt in 1910 al chef van de Rivierpolitie, om zes jaar later, in november 1916, op 33-jarige leeftijd te worden bevorderd tot HC van Utrecht. (3)

Politie inlichtingendiensten (PID's)
De eerste politie inlichtingendienst (PID) die door Fabius in het kader van zijn contra-inlichtingenwerk werd ingeschakeld, was die van Rotterdam. Daar had de hoofdcommissaris en oud-marineofficier A.H. Sirks waarschijnlijk als eerste korpschef in Nederland een embryonale inlichtingendienst ingericht waarvan F. van 't Sant, hoofd van de rivierpolitie, als de feitelijke leider optrad. De rivierpolitie immers was bij uitstek in staat de scheepsbewegingen naar het Duitse achterland te volgen, een omstandigheid die ook de Britse Inlichtingendienst niet was ontgaan. In de Maasstad hadden dan ook zowel de Duitse als de Britse diensten hun vestigingen, door de Rotterdamse politie discreet in de gaten gehouden. Zolang maar niet ten nadele van Nederland werd gespioneerd en zolang de neutraliteit maar niet in gevaar werd gebracht, konden buitenlandse inlichtingendiensten binnen zekere grenzen hun gang gaan. Dat gold zeker voor de Britse dienst die Van 't Sant als geheim medewerker had gerekruteerd. De Rotterdamse inlichtingendienst en vooral Van 't Sant vormden voor GS III een belangrijke informatiebron met betrekking tot de activiteiten van de inlichtingendiensten van de oorlogvoerende landen, met name van Duitsland en Engeland. Ook na het vertrek van Van 't Sant naar Utrecht - waar hij met steun van GS III tot hoofdcommissaris werd benoemd - bleef de Rotterdamse politie inlichtingendienst voor GS III belangrijk werk leveren. Zozeer, dat Rotterdamse politieambtenaren die waren belast met onderzoeken voor GS III van die dienst een speciale toelage ontvingen. Ook politiediensten in andere steden werden in de loop van de Eerste Wereldoorlog ingeschakeld bij het contra-inlichtingenwerk van GS III.(12) 

François van ’t Sant en Richard Bolton Tinsley

Francois van 't Sant

Bureau der Rivierpolitie Rotterdam, in de Parkhaven anno 1908. Nu is dit het Bureau Veerhaven met daarin o.a. het kantoor van de havenmeester en douches en toiletten.

 

In 1906 treedt Francois van ’t Sant als schrijver in dienst bij de Rotterdamse politie. Na een half jaar krijgt hij promotie tot inspecteur derde klasse en in 1910 wordt hij chef van het zojuist gevormde korps Rivierpolitie. Van ’t Sant laat op de politieboten draadloze telefonie installeren, een ongehoorde nieuwigheid in die tijd, en hij treedt voortvarend op tegen de Rotterdamse onderwereld te water. In 1914 verhuist hij naar de Heemraadssingel 302b. In dat jaar breekt ook de Eerste Wereldoorlog uit, waarbij Nederland neutraal blijft. Gelegen tussen Engeland en Duitsland is het Nederlandse grondgebied ideaal voor geheime operaties van deze landen. In veel van die activiteiten speelt Rotterdam een grote rol. Inmiddels heeft de Nederlandse geheime dienst, GS (Generale Staf) III daarom een vast steunpunt in Rotterdam. De leiding daarvan wordt aan van ’t Sant toevertrouwd die dat werk combineert met zijn functie als chef Rivierpolitie, waarna in 1914 ook de paspoortcontrole in de Rotterdamse haven wordt opgedragen. (5) (Zie afbeelding bureau Rivierpolitie)

Ansichtkaart van het dekmantelbedrijf van MI5 hoofd NL Richard Bolton Tinsley (Bron:searlecanada.org)

Het kantoor of opslag van het dekmantelbedrijf Uranium Steamship Company Ltd, gevestigd aan de Boompjes 76a Rotterdam met links het ss Uranium die aanmeert in de buurt van Halifax, Nova Scotia, Canada, op 12 januari 1913 (Bron: searlecanada.org)

 

Spoedig ontdekt van ’t Sant dat de Engelse Secret Intelligence Service (SIS; ook bekend als MI6) Nederland gebruikt voor het doorgeven van informatie over de Duitse troepensterkte aan de Nederlandse grens. Hij krijgt opdracht om na te gaan of samenwerking met de Engelsen mogelijk is en neemt contact op met de chef van het Rotterdamse bureau van MI-6, Richard Bolton Tinsley. 

 

Deze woont ook aan de Heeemraadssingel en wel op nummer 203a (zie afbeeldingen). Tinsley verblijft als sinds juli 1910 in Rotterdam, waar hij in het dagelijkse leven hoofdvertegenwoordiger is van de Uranium Steamship Company Ltd (kantoor De Boompjes 76a Rotterdam). Hoe belangrijk hij is voor de Engelsen, merkt de Nederlandse overheid in 1911. Tinsley vervult dan een hoofdrol in het zogenaamde ‘incident op de Nieuwe Waterweg’. (5)

Voor het tijdelijk onderbrengen van emigranten stelde Tinsley zijn landverhuizershotel ter beschikking. (Bron: Historischkatendrecht.com) (Uranium Steamship Company – emigrantenhotel van de White Star Line met 2400 bedden voor landverhuizers; m.i.v. 1913; in november 1933 gesloopt, Brede Hilledijk? Maashaven?)

'Spionnen aan de Heemraadssingel'(5)

De zogenaamde ‘spionnenkaart’ die is aangetroffen in het Rotterdamse politiearchief, een door de Duitsers opgemaakte ‘Graphische Darstellung der feindlichen Spionagen Büro’s’, is een uniek archiefstuk (Bron: Stadsarchief Rotterdam).

Zowel Francois van 't Sant als Richard Bolton Tinsley hebben aan de Heemraadssingel te Rotterdam gewoond (Foto: 1929) (Bron: fotos.serc.nl)

 

Tinsley en van ’t Sant spreken af dat zij gegevens zullen uitwisselen en komen daarvoor veel bij elkaar over de vloer. Van ’t Sant werft nieuwe geheime agenten aan, die ook nagaan wat de Duitse geheime dienst in Rotterdam tegen Engeland onderneemt. Daarbij wordt o.m. ontdekt dat de Duitsers explosieven proberen te verbergen tussen bunkerkolen welke voor Engelse schepen bestemd zijn. Van ’t Sant waarschuwt Tinsley, waardoor de Engelsen tijdig maatregelen kunnen nemen. Omgekeerd attendeert Tinsley van ’t Sant bijvoorbeeld op het bestaan van Duitse geheime zenders in Nederland. Tussen 1914 en 1920 stelt Tinsley in totaal 25.000 pond – toen een kwart miljoen gulden (€ 114.000,=)- aan van ‘t Sant ter hand voor de financiering van zijn inlichtingenwerk. Dit is meer dan het budget van de gehele Nederlandse inlichtingendienst GS III in die periode. (5)

Personenregistratie van Richard Bolton Tinsley  (14-11-1875 Liverpool - 7-3-1944 Dumfries) en echtgenote (Bron: Stadsarchief Rotterdam) (Geen foto RBT beschikbaar)

Als de omvang van de Nederlandse Britse samenwerking uit zou lekken, is dit tamelijk compromitterend voor de Nederlandse neutraliteit. Vandaar dat al tijdens de oorlog diverse pogingen worden gedaan om van ’t Sant net zijn connectie met Tinsley te chanteren. Zo ontvangt de Rotterdamse officier van justitie, Mr. D.J. Wolfson, in 1916 een anoniem briefje met de volgende tekst: “wellicht is het U niet bekend dat er in Rotterdam op ergerlijke wijze spionagedienst wordt verricht ten nadele van Duitschland, nota bene door de chef van de Rivierpolitie, die enorm veel geld daarvoor opstrijkt. Tinsley regelt bij dien inspecteur thuis de zaken”. (5)

Een ander geval betreft een voormalig agent bij de Rivierpolitie die mr. Wolfson schrijft; “Als ik geen werk kan vinden, dan vallen er verschillende menschen met mij en wel; de hoofdcommissaris, van ’t Sant en Tinsley. Van ’t Sant spioneert met Tinsley en de hoofdcommissaris moet dat weten”. (5)

Wolfson, die aan de Heemraadssingel 156 woont, kent de rol die van ’t Sant speelt. Als deze in 1916 solliciteert naar de functie van hoofdcommissaris in Utrecht (hij is dan 33 jaar oud!). (5)

Onderzoek naar Jaap Dirkzwager

 n het markante gebouw van NV Koninklijke Scheepsagenturen Dirkzwager Maassluis (DSA) aan de Waterweg is een museale opstelling van een originele radarpost met schitterend uitzicht over de Waterweg.

Naar Jaap Dirkzwager van het gelijknamige maritieme bedrijf, Koninklijke Dirkzwager,  dat sinds 1872 informatiediensten in en rond de Rotterdamse haven levert, wordt  (in 1916) door van 't Sant wegens spionage, voor het o.m. verlenen van diensten aan de Duitse Marine Inlichtingendienst,  onderzoek gedaan. (3)

Bron: De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, dd 05-10-1916

Op 5-9-1916 heeft Rivierpolitiechef inspecteur van ’t Sant onderzoek gedaan en aanhoudingen verricht in de zaak Dirkzwager. Voor het o.m. verlenen van diensten aan de Duitse Marine Inlichtingendienst wordt Jaap Dirkzwager veroordeeld, maar in hoger beroep vrijgesproken. (3)

(Royal) Dirkzwager is thans in de Rotterdamse haven een toonaangevend bedrijf. (2)

Dirkzwager is het laatste spionageonderzoek van van ’t Sant, in november 1916 wordt van ’t Sant HC van de gemeentepolitie Utrecht, gesteund door zijn opgebouwde netwerk, onder wie HC Sirks, leden van het OM, de GS III  - leiding van wie de 2e man kapitein van Woelderen persoonlijk de Utrechtse (jonge) burgemeester Fockema bepleit. (3)

Van 't Sant Hoofdcommissaris politie Utrecht

Van ’t Sant blijft als HC van de gemeentepolitie Utrecht agent voor GS III en contactpersoon van aan de ene kant Richard Tinsley (T) en aan de andere kant viceconsul dr. Bösenick en het hoofd van de KNSt Wesel, Walther Freyer. (3)

 Van ’t Sant wordt aangenomen en vertrekt op 27 november 1916 bij de Rotterdamse politie. Zijn samenwerking met Tinsley zet hij echter als hoofdcommissaris van Utrecht voort. Zo wordt hij in april 1918 door de Duitse vice-consul Bösenick benaderd, met het verzoek in het diepste geheim met Tinsley contact op te nemen voor het op gang brengen van vredesonderhandelingen tussen Duitsland en Engeland. Het inlichtingenwerk brengt van ’t Sant steeds meer in het gezichtsveld van Koningin Wilhelmina. In 1920, als van ’t Sant juist hoofdcommissaris van Den Haag is geworden, verzoekt Wilhelmina hem om de schandalen en de financiële gevolgen van buitenechtelijke escapades van Prins Hendrik te beperken. Hierbij raakt van ’t Sant echter in moeilijkheden die hem dwingen om zijn baan als hoofdcommissaris bij de Haagse politie op te zeggen. Wilhelmina neemt hem vervolgens als adviseur in dienst. (5)

In november 2015 verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij het boek "Harer Majesteits loyaalste onderdaan - François van ’t Sant- van Sytze van der Zee.

Francois van 't Sant deed meerdere pogingen als vertrouwensman van koningin Wilhelmina om haar overspelige echtgenoot, prins Hendrik, enigszins in toom te houden. Van 't Sant vlucht met HMS Hereward  met Wilhelmina  voor de Duitsers naar Londen waar hij tijdens de 2e WO verbleef. Van 't Sant was ook actief in de Greet Hofmansaffaire als adviseur van koningin Juliana en prins Bernhard. 

De koninklijke familie: prins Hendrik, koningin Wilhelmina en prinses Juliana.
(Bron: STIWOT Archief)

Engelandspiel

De HMS Hereward, waarmee koningin Wilhelmina en haar gevolg naar Engeland werden gebracht.
(Bron: Publiek domein)

Door van ’t Sant tijdens zijn werkzaamheden als agent voor GS III hebben zowel in de 2e Wereldoorlog, tijdens het Engelandspiel, als daarna tot vraagtekens geleid. Ontslag bij de politie betekent dat hij zonder meer werd aangesteld als adjudant van koningin Wilhelmina. Van ’t Sant kan dan de escapades van haar echtgenoot verbloemen, maar ook bij de aanvang van de 2e Wereldoorlog mee vluchten naar Engeland.

Van ’t Sant wordt daar niet vertrouwd door de daar verblijvende Nederlandse delegatie. (3)

Van ’t Sant heeft zijn mening in een boek weergegeven. (2)

Broekhoff is na van ’t Sant gestart met inlichtingenwerkzaamheden in Amsterdam.(6)

 Karel Henri Broekhoff (Amsterdam, 1886 – Utrecht, 1946) Kort na 1917 begon hij op verzoek van GS III met het opzetten van een inlichtingendienst binnen het Amsterdamse korps die in verbinding stond met de Centrale Inlichtingendienst (C.I.) onder leiding van luitenant H.A.C. Fabius (7)

Op 13 maart 1917 schreef de kapitein Van Woelderen, plv. hoofd GSIII, in zijn dagboek de volgende mutatie:

"Wij hebben met de Hoofdcommissaris van politie te Amsterdam afgesproken ons met zijn handig-sten politieman in verbinding te stellen, om ook eindelijk de Amsterdamsche politie tot wat grootere activiteit

 te brengen in den zin van de Rotterdamsche speciaal in de dagen van van 't Sant." (6)

 Op 14 maart volgde de mutatie:

"Bespreking met den inspecteur van politie Plateel (bedoeld moet zijn: Pateer. K/H), die de contra-spionage te Amsterdam beter zal organiseren. (6)

 "Die "handigste politieman" bleek te zijn de inspecteur van politie Karel Henri Broekhoff, geboren 28-4-1886 te Amsterdam, die sinds 1906 bij de Amsterdamse politie werkzaam was. (Voor bijzonderheden: Zie hoofdstuk I, "Eerste levensjaren, blz.19) Van deze aanwijzing zal G.S. III beslist geen spijt hebben gehad. In april 1917 begon Broekhoff zijn werk in de contra-spionage sector, een voor hem volkomen vreemd terrein. Niettemin heeft hij zich opmerkelijk snel ingewerkt en was hij reeds spoedig in staat met enkele "Abwehr"-officieren in contact te komen en blijvende goede relaties met hen te onderhouden. Reeds in augustus 1917 stond hij op vrij vertrouwelijke voet met leidende figuren van de consulaten (-generaal) van Engeland, Duitsland, Oostenrijk en de Verenigde Staten te Amsterdam, van welke personen hij veel vertrouwelijke gegevens ten behoeve van G.S. III wist te verkrijgen. (6)

Oprichting Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission (IKK)

Politiecongres Wenen 1932. In het midden met strooien hoed hoofdcommissaris A. SIRKS van ROTTERDAM en rechts van hem Kolonel Koninklijke Marechaussee VAN HOUTEN met lichte jas en aktetas (eveneens aan de rechterzijde)

Hoofdcommissaris Sirks, Adriaan Hendrik (28-6-1879--27-2-1941) was één van de 32 adelborsten die e.a. de erewacht vormde langs de route van het Paleis op de Dam naar de Nieuwe Kerk bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina op 6-9-1898. In april 1907 wordt hem op eigen verzoek eervol ontslag bij de Koninklijke Marine (zeedienst) verleend om benoemd te kunnen worden tot adjunct –havenmeester in Rotterdam en tevens adjunct Rijkshavenmeester. In 1914 volgt hij Th. M. Roest van Limburg op als hoofdcommissaris van de politie Rotterdam. In 1923 is Sirks met K.H. Broekhoff  en kapitein M.C. van Houten aanwezig bij de oprichting van , de voorloper van het huidige Interpol (zie afbeelding). Met hen zal Sirks regelmatig deze IKK-bijeenkomsten bijwonen. In het voorjaar van 1930 adviseerde de Opiumcommissie van de Volkenbond (Genève), waarvan Sirks als adviseur deel van uit maakte om gecentraliseerd en eenvormig politietoezicht in te stellen. Door dit advies wordt in april 1932 de ‘NL Centrale ter bestrijding van de smokkelhandel in verdovende middelen’ opgericht die wordt gevestigd in Rotterdam. Na het ontslag van Sirks, juli 1933, wordt hij bijna 6 maanden later, op 29-12-1933 opgevolgd als hoofdcommissaris door L.Einthoven. (7) 

22 februari 1936 Proto-collaboratie Broekhoff stuurt info communisten naar Gestapo.

Dat commissaris Broekhoff op 22 februari 1936 - en dat was vast niet de enige keer - foto's en vingerafdrukken van Duitse gevluchte communisten naar de Gestapo zond, was misdadig.Dit waren allemaal mensen die een groot risico liepen de doodstraf te krijgen. Toch leverde Broekhoff met goedkeuring van de minister van Justitie Van Schaik (zie het citaat uit het Duitse verslag van 7 januari 1935) deze gegevens van politieke vluchtelingen aan hun potentiële moordenaars. Nog schandelijker was het gedrag van Broekhoff toen de Belgische inlichtingendienst hem schriftelijk inlichtingen vroeg over de Duitse spionnen Hugo Weigl en Paul Ullrich. Commissaris Broekhoff vroeg onmiddellijk aan zijn Duitse Gestapo-collega wat hij de Belgen moest antwoorden. Heel toevallig bleken de vogels gevlogen te zijn, toen de Belgen ze wilden arresteren. 

Het verraad van Broekhoff ging nog veel verder. Broekhoff leverde lijsten met namen van Nederlandse communisten, inclusief allerlei informatie, aan de Duitse Gestapo-functionarissen Heinrich Müller, Reinhold Heller en Bruno Wolff in Berlijn. Müller was het hoofd van de Gestapo en de directe chef van Adolf Eichmann, Wolff was de ondergeschikte van Geíßler van de Gestapa. Ook gaf Broekhoff opdracht aan anderen om zulke informatie aan de Gestapo te leveren. 

Hiermee stelde hij deze communisten bewust bloot aan de Duitse moordlust, immers de dreiging van een oorlog waarbij Nederland mogelijk betrokken kon raken, was in de tweede helft van de jaren dertig steeds groter geworden. Dit alles ging gepaard met door de regering gefinancierde homoseksuele genoegens, terwijl zijn partner Müller de homoseksuelen in een concentratiekamp liet opsluiten. Een ambtelijke brief van Broekhoff aan zijn grote geüniformeerde herenliefde Müller begon met:

'Meine liebe Schwester Anna, jeden Tag steige ich auf dem Turm und sehne michnach dir.”

Met “Turm* bedoelde hij vast iets fysieks. Het signalement van Müller werd na de oorlog gegeven als: 1.68 m lang, zwart haar, bruine ogen, ovaal gezicht, puntkin, glad geschoren, loopt sterk op zijn hakken. Dat dit laatste in zijn signalement werd opgenomen, lijkt er op te duiden dat hij een opvallend nichterig loopje over zich had. De grote aantallen moorden en andere wreedheden op communisten in de concentratiekampen waren toen al bekend en het was ook bekend dat Müller als chef bij de Gestapo en hoogste expert in de communistenvervolging de verantwoordelijkheid hiervoor droeg. Müller was zelfs de chef over alle concentratiekampen. Daarmee was hij verantwoordelijk voor de wrede vervolging van homoseksuelen in Duitsland, die veel Duitse homo's het leven ging kosten. Onder verantwoordelijkheid van Müller werd de roze driehoek voor homoseksuelen in de concentratiekampen geïntroduceerd. (Harthoorn, Vuile Oorlog in Den Haag, 2011, pp. 46-47)

1937 Proto-collaboratie Broekhoff krijgt Verdíenstkreuz des Ordens vom deutschen Adler

Broekhoff kreeg in 1937 het Verdíenstkreuz des Ordens vom deutschen Adler I. Kl. Er staat nergens beschreven hoeveel Nederlandse communisten hij hiervoor op een Duitse dodenlijst had moeten aanmelden. Mogelijk had hij het te danken aan de omstandigheid dat hij zich liet ontvallen niets te zien in een democratisch gezag en de voorkeur te geven aan een dictatoriaal systeem naar Duits voorbeeld. (Harthoorn, Vuile Oorlog in Den Haag,2011, p. 47)

1937 Proto-collaboratie Verplaatsing IKK van Wenen naar Berlijn

Na de Anschluss van Oostenrijk liet het hoofd van de Duitse politie Heinrich Himmler het Büro der Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission (IKK) van Wenen overbrengen naar twee villa's Am Großen Wannsee no. 56-58 in Berlijn. Himmler dwong de Oostenrijkse voorzitter Michael Skubl zijn ontslag aan te bieden en liet hem vervolgens arresteren. Hij werd pas bevrijd in 1945. In zijn plaats benoemden de Duitsers de aan tbc lijdende Oostenrijkse Nazi Otto Steinhäusl in de verwachting dat die spoedig zou sterven. Van dit moment af was de IKK een officieuze nationaalsocialistische organisatie. Het tijdschrift van de IKK werd omgedoopt in Internationale Kriminalpolizei en nam veel racistische en antisemitische artikelen op. Desondanks  bleef Broekhoff een prominent lid van de IKK. In 1938 werd onder Steinhäusls leiding een bijeenkomst van de IKK in Boekarest gehouden. Vermoedelijk nam Broekhoff deel aan deze bijeenkomst. Daar werd nog een volgende bijeenkomst in 1939 in Berlijn gepland, maar die werd eerst uitgesteld en vervolgens afgelast vanwege het uitbreken van de oorlog. Daarna zijn geen nieuwe bijeenkomsten meer gehouden, maar de IKK bleef gewoon functioneren inclusief haar racisme en antisemitisme. In 1940 overleed Steinhäusl als verwacht en de Gestapo-leider Reinhard Heydrich werd zonder bezwaren vanuit andere landen de nieuwe voorzitter van de IKK. Vervolgens werd het Büro der Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission verplaatst naar Am Kleinen Wannsee 16, het gebouw waar Heydrich de Wannsee-conferentie met betrekking tot de Endlösung van het joodse probleem oorspronkelijk plande. Door het uitbreken van de oorlog met de Verenigde Staten ging die bijeenkomst niet door, waarna een nieuwe werd gepland op 20 januari 1942 in een van de twee villa's van het oorspronkelijke Büro der Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission aan de Große Wannsee 56-58, dat inmiddels het gastenhuis van de Sicherheitspolizei was geworden. Hier gaf Heydrich aan zijn ondergeschikte Heinrich Müller opdracht tot het systematisch uitroeien van de Joden in Europa, waarbij de organisatie werd opgedragen aan Müllers ondergeschikte Eichmann, die de notulen van de bijeenkomst maakte. (Harthoorn, Vuile Oorlog in Den Haag, 2011, pp. 47-48)

Hoofden van de Generale Staf III, (links) Ritmeester/luitenant 1914-1919 H.A.C. FABIUS en Kapitein der Artillerie C.A. van WOELDEREN vanaf 30-9-1919 (Bron: Cultureel erfgoed)

 

De eerste en oudste ID waarmee Fabius van GS III gaat samenwerken is die van de gemeentepolitie Rotterdam

 

De eerste en oudste ID waarmee Fabius van GS III gaat samenwerken is die van de gemeentepolitie Rotterdam, dat spoedig overspoeld zou worden met vluchtelingen, deserteurs, journalisten en spionnen, en daardoor het middelpunt van een onzichtbaar spionagefront zou worden. (3)

Bij het uitbreken van de 1e WO is Nederland neutraal. Door de strategische ligging tussen Duitsland en Engeland vormt de rauwe havenstad Rotterdam een perfecte uitvalsbasis voor Britse en Duitse spionnen. François van ’t Sant (1883-1966) heeft hierin een groot aandeel. (3)

Francois van 't Sant (11-2-1883 - 3-6-1966)

Francois van ’t Sant, zoon van een Nederlands Hervormd predikant, trad nadat hij als PTT telegraafbeambte in Almelo had gewerkt, trad in 1906 in dienst bij de Rotterdamse gemeentepolitie. Hij is eerst werkzaam als schrijver, maar kreeg al na een half jaar de rang van inspecteur. In 1910 wordt hij belast met de leiding van de Rivierpolitie. Het inlichtingenwerk zal in zijn leven een grote rol spelen. In 1916 wordt hij op 33 jarige leeftijd hoofdcommissaris van politie in Utrecht. In Utrecht gaat hij verder met inlichtingenwerk, m.n. de samenwerking met de Britse inlichtingendienst. In 1920 stopt hij met inlichtingenwerk en wordt in dat jaar benoemd tot hoofdcommissaris in Den Haag. Doordat hij in Den Haag regelmatig de door prins Hendrik gemaakte problemen, w.o. affaires, op discrete wijze weet op te lossen, geniet hij het levenslange vertrouwen van prins Hendrik. Eén van die problemen kostte zijn baan. Van ’t Sant krijgt 1-1-1935 eervol ontslag dat hem de ruimte geeft als secretaris van Koningin Wilhelmina te gaan fungeren. Hij werd na het uitbreken van de 2e WO in Londen, bij KB van 19-7-1940 hoofd van de in 1919 opgerichte Centrale Inlichtingendienst (CI), één van de voorlopers van de huidige AIVD. MI-6 wilde uitsluitend met van ’t Sant werken. Een combinatie van functies en activiteiten leidde ertoe dat van ’t Sant op 14-8-1941 als hoofd CI wordt ontslagen door de minister van Binnenlandse Zaken E.N. Kleffens. Een eventuele kwalijke rol het Englandspiel is nooit boven water gekomen. Na de bevrijding blijft van ’t Sant als een teleurgesteld man in Engeland wonen en verhuisd in 1961 weer naar Rotterdam. Van ’t Sant is er niet in geslaagd gerehabiliteerd te worden. (7)

 In de periode dat van ’t Sant als eerste politieman in Rotterdam zich vanuit de Rivierpolitie actief met inlichtingenwerk heeft bezig gehouden heeft hij meerdere spionagezaken tot klaarheid gebracht. (7)

 In de periode 1914 – 1920 ontvangt van ’t Sant via Tinsley van de Britse inlichtingendienst 25.000 pond, zo’n 40.000 toenmalige guldens per jaar. Van ’t Sant gebruikt dit geld voor nieuwe geheim agenten (informanten) (Auteur). De door hem ontvangen gelden worden keurig doorgesluisd naar GS II, die een jaarbudget heeft van 30.000 gulden. (3)

Tinsley bleef tot 1923 chef van het filiaal van MI6 in Rotterdam tot dat werd wegbezuinigd. Tot 1928 werkte hij als scheepsagent voor de Royal Mail in Rotterdam. Daarna keerde hij terug naar Groot-Brittannië. In 1944 stierf hij in Dumfries, Schotland tijdens een zakenreis. François van 't Sant zou later in een interview met historicus Lou de Jong toegeven dat Tinsley niet alleen inlichtingen over Duitsland had verschaft, maar ook geld aan GS III had gegeven(7)

Eerste spionageonderzoek

Al in 1914 krijgt politie-inspecteur Cornelis van de Pol zijn eerste spionageonderzoek, waarna er nog veel zullen volgen. (3)

Cornelis van de Pol, geboren 1-3-1876, overleden 26-6-1944, trouwt met Jeanette Maria Petit. In 1939 gaat van de Pol als commissaris met pensioen. Hij leidt dan inmiddels het commissariaat van de Inlichtingendienst Rotterdam. Zie bijgevoegde registratiekaarten waaruit o.m. opgemaakt kan worden dat hij in 1940 1 jaar na zijn pensionering naar 's-Gravenhage, Zeekant 42 is verhuisd. Op dit adres blijkt een appartementengebouw uit 1913 met een woonoppervlakte van 70 m2. Gelegen in de buurt Scheveningen Badplaats. 

Rond 1916 is een samenwerkingsverband tussen de ID en de Generale Staf III (GS III) die voornamelijk actief is op contra spionage. De GS houdt middels de Centrale Inlichtingendienst (CI) een personencartotheek bij en verstrekt de benodigde financiële middelen. Pas na de 2e Wereldoorlog wordt de ID, na in Duitse handen te zijn geweest, op 1-7-1945 her-opgericht; (kan een link gelegd worden naar één van de voorlopers die nu Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) heet) (3)

Opleiding 'Geheime militaire politie' de opsporingsdienst
Voor de ontwikkeling van GS III was 1916 een belangrijk jaar, met name op het gebied van uitbreiding van de inlichtingenbronnen. Omstreeks die tijd ontstond de (militaire) Opsporingsdienst. De taken die deze dienst kreeg uit te voeren, het doen van onderzoeken naar en het observeren van verdachte personen, werden aanvankelijk bij GS III door één medewerker uitgevoerd. Een tiental dienstplichtige onderofficieren ressorterend onder de Inspecteur van het Wapen der Koninklijke Marechaussee kregen hun opleiding bij enkele gemeentelijke politiekorpsen, onder andere in Rotterdam. De dagelijkse leiding van deze dienst berustte bij C.S. Sixma baron van Heemstra. Opperbevelhebber Snijders liet - op verzoek van Fabius (?) - in maart 1916 weten, dat hij "de geheime militaire politie" beter wilde organiseren en daartoe enkele onderofficieren wilde laten opleiden bij de Rotterdamse gemeentepolitie. In elk geval vormde de Opsporingsdienst een belangrijk instrument om de buitenlandse militaire attachés enigszins onder controle te houden en hun contacten bloot te leggen. Daarbij verleenden de geleidelijk van de grond komende inlichtingendiensten van de grote politiekorpsen een allengs groeiende bijdrage. (12)

Bevolkingsregistratie, gezinskaart van de familie Spillenaar waaruit o.m. blijkt dat hij in Tiel was geboren, gehuwd was, drie kinderen heeft en zijn moeder inwonend was, in Hillegersberg woonde. Zijn echtgenote Stek is 04-01-1946 overleden. (13)

Half 1916 beginnen twee rechercheurs van de recherche aan het hoofdbureau van politie Rotterdam met het inlichtingenwerk. Het zijn SPILLENAAR, Jan Hendrik Guliam (7-6-1881 Tiel) en VAN DER LECK, Leendert (10-5-1870 Rotterdam - 10-12-1937 Rotterdam). Ze zijn steeds te vinden aan de waterkant, want de activiteiten van de vreemde agenten richten zich in hoofdzaak op het gebied van de scheepvaart. Brouwer wordt bij dit werk niet ingeschakeld en blijft zich bezig houden met het bezoeken van vergaderingen.

Spillenaar en van der Leck gaan zich ook met het politieke leven bemoeien. Ze gaan er verder op in en documenteren, doch het zal een privé documentatie van Spillenaar zijn. Zij rapporteren aan de inspecteur van politie van de Pol. (1)

Rapporten over de contraspionage werkzaamheden van de politie te Rotterdam gedurende de jaren van de Eerste Wereldoorlog bleken bij onderzoek niet meer aanwezig te zijn. Op last van de toenmalige hoofdcommissaris waren deze stukken in 1937 vernietigd. Toch is het wel mogelijk over die periode enig inzicht te geven in de activiteit van de Rotterdamse politie op dit gebied, alsmede over de aard van de zaken waarnaar onderzoeken werden ingesteld. Om onbekende redenen (vermoedelijk toeval) bleek nl. een klein gedeelte van de agenda van het z.g. Geheim Archief aan die vernietiging te zijn ontkomen en wel de agenda over het jaar 1918. In die agenda werden ingeschreven alle inkomende en uitgaande stukken, betrekking hebbende op het werk van de Inlichtingendienst. Dit betrof niet alleen contraspionage, doch tevens diverse zaken die zijdelings daarmede verband konden houden, zoals: buitenlandse deserteurs, mensenroof, goudsmokkel (met mogelijke politieke achtergronden), inschakeling in criminele zaken met mogelijke politieke doeleinden (vergiftiging e.d.) enz. Om enig inzicht te geven in de omvangrijkheid en de diversiteit van het werk van de ID in die dagen (op andere wijze dan dit voor Amsterdam mogelijk bleek), volgt hieronder een uittreksel uit een gedeelte van deze agenda. (6)

 1-1-1918: Consul-generaal te Londen vraagt onderzoek naar onbekende, die op naam van stuurman van Nederlands schip,mededelingen heeft verstrekt over bewegingen van de Britse vloot.

1-1-1918: Verzoek aan Gemeentelijke Keuringsdienst om scheikundig onderzoek van flesje, inhoudende jus, die vergiftigd zou zijn.

 8-1-1918: Verzoek van H.C.v.P. Den Haag om inlichtingen over man, verdacht van spionage.

 9-1-1918: Circulaire van C.d.K. Zuid Holland, inzake requireren van militairen in geval van oproerige beweging of ordeverstoring.

11-10-1918: Officier-Commissaris Den Haag vraagt om adres van man, die ter zake spionage moet worden gehoord. Tevens toezending afschriftenstukken betreffende- spionage, waarin 10 personen worden genoemd. (6)

Eind 1924 wordt Molenaar, Simon (4-2-1881) voor het inlichtingenwerk ingeschakeld, want van der Leck gaat op 31-12-1924 met pensioen. De combinatie Spillenaar-Molenaar, met zijdelings Brouwer blijft gehandhaafd tot 3-8-1926, dit is de datum dat Molenaar wordt overgeplaatst naar de afdeling Kleding.. Spillenaar blijft met Brouwer over, maar ook dit zal niet lang duren, want op 1-2-1927 gaat Brouwer met pensioen en doet Spillenaar het werk alleen. Spillenaar wordt in zijn pensioentijd, eind 1940, hij is dan 59 jaar oud, benaderd door Abwehragent Klaas Hoogeveen, die hij in 1918 had leren kennen. Klaas overhandigde hem een lijst met namen (zie Spionage door de Abwehr op deze website) (1/2)

Nadat de 1e WO is beëindigd neemt het communisme hand over hand toe. In Rusland zijn de bolsjewieken sedert 1917 aan de macht en in Duitsland, dat economisch totaal ontredderd is, steekt naast het communisme ook het Nationaal Socialisme de kop op. Ook in Nederland laten deze groeperingen zich gelden, hoewel het voorlopig nog in hoofdzaak de communisten zijn, die zich roeren. Meer en meer laat de behoefte aan gedocumenteerde informatie zich voelen en hoewel dit niet meer kan worden vastgesteld, moet als vrijwel zeker worden aangenomen, dat de SACCO- en VANZETTI-relletjes, welke gedurende de gehele maand augustus de binnenstad in onrust brengen, de beslissende stoot tot de oprichting van de ID hebben gegeven. (1)

Landelijke bijeenkomst ID'en

 Eenmaal per jaar vond in dit Hotel Des Pays Bas, Janskerkhof 10 te Utrecht een landelijke bijeenkomst plaats van allen die in Nederland met het inlichtingenwerk hadden te maken. De landelijke bijeenkomst stond onder leiding van de toenmalige referendaris J.W. van Oorschot.(collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)

 

 

Voorts vond eenmaal per jaar, meestal in het najaar, in het Hotel de Pays Bas aan het Janskerkhof in Utrecht een landelijke bijeenkomst plaats van allen, die in Nederland met het inlichtingenwerk hadden te maken. De landelijke bijeenkomst stond onder leiding van de toenmalige referendaris J.W. van Oorschot, de later welbekende generaal van Oorschot (zie afbeelding),met als inleider de heer Roozenboom, die dan een referaat hield over één of ander politiek onderwerp.Als bijzonderheid van deze landelijke bijeenkomsten is het vermeldenswaard, dat voor de pauze, tijdens de inleiding van de heer Roozenboom, niet mocht worden gerookt. Aan deze erecode werd strikt de hand gehouden. Na de pauze werd met sigaren rondgegaan en binnen vijf minuten konden de heren elkaar niet meer zien van de rook.

De doorwerking van "de revolutie van Troelstra "

Pieter Jelles Troelstra (Leeuwarden, 20 april 1860 - Den Haag, 12 mei 1930) was een Nederlandse advocaat, journalist en politicus. Hij is bekend geworden als de socialistische leider die in november 1918, in navolging van de omwenteling in Duitsland en het uitbreken van de Russische revolutie,, in Nederland de socialistische revolutie wilde uitroepen. Dit mislukte en zijn oproep ging de geschiedenis in als de Vergissing van Troelstra; het was een grote teleurstelling voor hem. (7)

Generaal-majoor Johan Willem van Oorschot (Den Helder, 29 januari 1875 - Nijmegen, 15 december 1952); diende bij de infanterie;Vanaf 1-10-1919 is Majoor J.W. van Oorschot Hoofd GS III. Gehuwd met een Engelse, daarnaast ook in dienst van MI6 waar hij als agent 969 bekend stond; ging over naar het Ministerie van Defensie waar hij van 1930 tot november 1939 referendaris was. Vlak voor het uitbreken van de oorlog werd Van Oorschot hoofd van de Nederlandse geheime dienst (GSIII), die in 1913 was opgericht (Bron: Wiki /Tegenlichters. wordpress.com).

Zeker al vanaf september 1918 had men zich in Nederland, in de gevestigde politieke partijen en in hoge ambtelijke (gerechtelijke, politiële en militaire) kringen wel te verstaan, bezonnen over de maatregelen, die moesten worden getroffen in het geval dat het ook hier zou komen tot de organisatie van arbeiders- en soldatenraden. Deze besprekingen waren niet zonder grond: de ellendige economische situatie had in diverse steden in 1917-1918 herhaaldelijk tot ongeregeldheden geleid ter bestrijding waarvan de marechaussee was ingezet, terwijl er in het leger en op de vloot onder de manschappen grote ontevredenheid heerste, vooral omdat de demobilisatie zo lang op zich liet wachten, die in diverse legerplaatsen eind oktober zelfs in opstootjes tot uitdrukking werd gebracht. In protestants-christelijke kring bijvoorbeeld maakte men er zich dan ook werkelijk kopzorgen over, of er wel voldoende voorzorgsmaatregelen waren getroffen om rellen met een antimonarchaal karakter te bedwingen, want de gewone politiemaatregelen zouden in zo'n geval zeker niet volstaan: "de politie toch is grotendeels ook socialist". Toen dan begin november de Duitse monarchie binnenlands onder revolutionaire druk bezweek, bracht dit tal van lieden uit leidende kringen tot de overtuiging dat ook in Nederland de revolutie onvermijdelijk was. Snel werden er tegenmaatregelen getroffen. De regering kwam in spoedzitting bijeen om de problemen van "ordehandhaving" te bespreken met onder andere als gevolg dat de politie te Utrecht met karabijnen werd uitgerust en dat er cavalerie naar Amsterdam werd gedirigeerd. De katholieke fractie in de Tweede Kamer besloot tot de oprichting van burgerwachten te laten overgaan en vroeg de katholieke organisaties maatregelen te treffen om te voorkomen dat katholieke arbeiders met "opruiers" in zee zouden gaan.

Was er dan werkelijk gevaar voor 'n revolutie? In regeringskringen was men hiervan kennelijk overtuigd en dit had ertoe geleid dat de ministerraad op 7 november had besloten om de voormannen van de sociaal-democratische arbeiderspartij "onder toezicht" te stellen. Maar hoe stond deze partij er op dat moment zelf tegenover? De meerderheid van haar bestuursleden was wel voor het stellen van harde eisen maar niet voor het stellen van revolutionaire daden. Voor een machtsovername waren er slechts enkelen te vinden, waaronder Troelstra, maar deze minderheid voelde zich in haar opvattingen wel gesterkt door de angstige sfeer van toegeeflijkheid bij de tegenpartij. Van enige voorbereiding van een revolutie was echter, ook van haar kant niet, in het geheel geen sprake! Later, in zijn gedenkschrift noteerde Troelstra over die dagen: "De heersende klasse was eerder gereed, om van haar macht afstand te doen, dan de arbeidersklasse om die macht te grijpen".

In deze onbestemde situatie werkte de rede die Troelstra op 12 november in de Kamer hield, als een katalysator.in contra-revolutionaire richting! Hij eiste in deze rede een overwegend aandeel in de politieke macht op voor het volk en dreigde ermee dit desnoods langs revolutionaire weg te zullen bewerken. En hij beweerde hierbij, dat de regering tegenover de arbeiderspartij en de arbeidersbeweging niet kon vertrouwen op het leger en de politie. "Zijn oproep was een slag in de lucht": in zijn eigen partij ondervond Troelstra nauwelijks steun om zijn dreigement kracht te kunnen bijzetten en de regering was er niet van onder de indruk. Toch trof zij direct forse maatregelen om de allerminst revolutionaire situatie meester te blijven. Uit de noordelijke en zuidelijke provincies werden "betrouwbare" dienstplichtigen naar het westen gehaald. Duizenden ex-dienstplichtigen uit confessionele en liberale kring meldden zich voor de vrijwillige landstorm. En de politie stond wèl loyaal ten opzichte van de regering, ook al was in de voorgaande dagen niet iedereen, onder andere de hoofdcommissaris van Rotterdam, even standvastig gebleken! In Enschede werd het politiebureau "buitenom versterkt met prikkeldraad, terwijl binnen het gebouw de vensterbanken in de agentenwacht en de toegangen tot het gebouw werden beveiligd door middel van zakken zand, waartussen schietgaten waren vrijgehouden"; de agenten werden uitgerust met karabijnen.

Dreef het revolutionaire onweer dan al aan Nederland voorbij, het drukte ondertussen toch zijn stempel op het politieke klimaat - veel tegenstanders van de SDAP bleven haar nu "(...) als een bij uitstek revolutionaire beweging zien" - en ook op het Nederlandse politieapparaat. Nog in 1919 werd er een aantal maatregelen getroffen om het gevaar van een revolutie tijdig te kunnen onderkennen en te kunnen keren, terwijl op langere termijn een algemene hervorming van het gehele politieapparaat onvermijdelijk leek te zijn. Maar wat voor een hervorming (??) (4)

1918  GS ||| ; Van militaire inlichtingendienst naar binnenlandse veiligheidsdienst

Wat GS III in een toestand van opperste paraatheid bracht en de militaire inlichtingendienst in de kortst
mogelijke tijd omvormde tot een binnenlandse veiligheidsdienst, was de 'revolutie die niet doorging', de verklaring van SDAP-leider P.J. Troelstra in de Tweede Kamer op 12 november 1918.
Voor GS III was Troelstra geen onbekende. In april 1918 had de dienst van de censuurdienst GS IV vernomen dat Troelstra telefonisch contact had gehad met de Duitse legatie. Hem was door de Duitsers medegedeeld dat de "onderhandelingen een gunstig verloop" hadden - mogelijk een versluierde manier om te kennen te geven dat het Duitse voorjaarsoffensief succes leek te hebben. Toen ruim een half jaar later, begin november, de door de GS III-leiding vereerde opperbevelhebber van land- en zeemacht generaal Snijders ontslag nam, zag Van Woelderen dat als "eene capitulatie aan Troelstra". De sociaal-democraat Troelstra werd, kortom, al langer door GS III met een wantrouwend oog bekeken. Toen dan ook Troelstra's politieke geestverwanten in Duitsland de keizer tot aftreden dwongen en onder leiding van Ebert de republiek uitriepen, vroeg Van Woelderen zich in zijn dagboek af, of ook Nederland aan de vooravond van een revolutie stond. Het tekenen van de wapenstilstand in de vroege ochtend van 11 november was voor de GS III leiding niet zozeer reden tot vreugde, als wel het sein tot koortsachtige activiteit."In heel Duitschland is de revolutie uitgebroken", noteerde Van Woelderen die dag. Met de korpschef van de Haagse politie, die geheel onwetend was met betrekking tot de recente ontwikkelingen in Duitsland, werd overleg gepleegd over de inde ogen van GS III dreigende binnenlandse toestand. Tot half een 's nachts was Van Woelderen op het bureau van GS IV om de laatste berichten te vernemen.
Fabius was de gehele dag onafgebroken in gesprek met de politie in onder meer Rotterdam, Amsterdam en Utrecht.
De volgende dag leek Troelstra's rede in de Tweede Kamer de ergste vermoedens van GS III te bevestigen, vooral toen bleek dat niet alleen de burgemeester van Rotterdam, A.R. Zimmerman, maar uitgerekend ook de korpschef Sirks de machtsovername door de 'roden' als een voldongen feit leken te accepteren. Op deze 12e november tekende Van Woelderen in zijn dagboek aan, dat GS III nu "dienst voor het binnenland" was geworden. Door middel van vertrouwenspersonen werd de stemming in het leger gepeild; Fabius stond de gehele dag in telefonisch en persoonlijk contact met de ministerraad, met de voorzitter daarvan, Ruys de Beerenbrouck en met de opvolger van generaal Snijders, generaal W.F. Pop. In die gesprekken kon Fabius misschien geruststellende geluiden laten horen over 'de geest in de troep' - voor de beoordeling van de situatie een niet onbelangrijk gegeven, zeker na de voor Nederlandse begrippen verontrustende 'muiterij' van de in de Harskamp gelegen troepen. Voor een analyse van de arbeidersbeweging en van de daarin bestaande stromingen was GS III echter aangewezen op de inlichtingendiensten van de politiekorpsen in de grote steden. Met name Broekhoff in Amsterdam had zich in relatief korte tijd ontwikkeld tot een autoriteit op dat gebied, mede dankzij zijn gesprekscontacten in de hogere echelons van SDAP en NVV Op dezelfde dag dat Troelstra zijn 'revolutie' aankondigde vervaardigde Broekhoff een overzicht van de verschillende partijen, groepen en groepjes binnen de 'arbeidersbeweging' dat hij ook aan GS III toezond. Hij deed dat, zoals hij in een begeleidend briefje schreef, in de verwachting dat een dergelijk overzicht ook voor Fabius van nut kon zijn "waar U zich thans ook op dat gebied gaat bewegen" Dat laatste was zeker het geval. Terwijl de generale staf onder de krachtige leiding van Pop maatregelen nam (Van Woelderen maakt melding van het achter de hand houden van 3000 man infanterie en 400 cavaleristen en van het beveiligen van het departement van Oorlog met mitrailleurs) voor het geval de zaken echt uit de hand zouden lopen, stelde GS III alles in het werk om een beeld te krijgen van de
werkelijke toestand. Daarbij was het aftappen van telefoons door GS IV - de staat van beleg die dat mogelijk maakte was nog niet opgeheven - een belangrijk inlichtingenmiddel.
Op die manier kon GS III al op 13 november de eerste aanwijzing noteren dat het met de revolutie misschien wel zou meevallen. Een gesprek tussen Troelstra en diens partijgenoot Albarda bracht aan het licht dat er in de SDAP meer kritiek op de leider viel te constateren dan enthousiasme voor diens 'revolutie'  Al op de 14e november zag Van Woelderen nog meer redenen tot optimisme: de SDAP bleek verdeeld, het congres van die partij in Rotterdam kende een rustig verloop en nog aan het eind van dezelfde dag kreeg hij een telefoontje uit Rotterdam dat Troelstra had erkend zich te hebben vergist.(12)

Het ontstaan van de Centrale Inlichtingendienst (CI)

In september 1913 werd luitenant H.A.C. Fabius bij de Generale Staf gedetacheerd om militaire gegevens over de diverse Europese landen te verzamelen. Hij werd hoofd van de kort daarna in het leven geroepen sectie III van de Generale Staf, kortweg G.S. III. Spoedig na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bood de cavalerie-officier C.A. van Woelderen zijn diensten aan aan Fabius en werd diens plaatsvervanger. Vermoedelijk in de eerste helft van 1916 werd als onderdeel van G.S. III de zogeheten "opsporingsdienst" opgericht voor militaire contraspionage. De opsporingsdienst trok een tiental dienstplichtige sergeants, wachtmeesters van de cavalerie, aan als zogeheten militaire rechercheurs. De dienst, gevestigd in Den Haag, ressorteerde onder de Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee en de dagelijkse leiding was in handen van C.S. Sixma baron van Heemstra. De militaire rechercheurs kregen hun opleiding bij de grote gemeentelijke politiekorpsen.

G.S. III werkte in deze periode nauw samen met de hoofdcommissarissen van politie van Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. In 1917 werd besloten dat enkele Rotterdamse politieambtenaren in het vervolg een toelage zouden krijgen van G.S. III. Met de Amsterdamse politie bestonden aanvankelijk minder nauwe betrekkingen. Dat veranderde toen de Amsterdamse inspecteur van politie K.H. Broekhoff met de C.I. in relatie trad. Hij zou in de komende decennia een belangrijke rol spelen op het terrein van spionage en contraspionage in Nederland.

Behalve voor spionage en contraspionage ging G.S. III zich, naarmate de Eerste Wereldoorlog vorderde, ook steeds meer interesseren voor de geest onder de troepen, aangezien men daar in militaire kring niet meer op durfde te vertrouwen. In het laatste oorlogsjaar kreeg G.S. III bovendien oog voor de toenemende activiteit van extreem-links. Eind 1918 zond Broekhoff een overzicht van alle revolutionaire partijen in Nederland naar G.S. III.

De Nederlandse regering werd over activiteiten van radicale personen ook geïnformeerd door de afdeling censuur van de generale staf, G.S. IV, en de rechercheafdelingen van de plaatselijke politiekorpsen. De interesse daarvoor werd snel groter door de poging van de S.D.A.P.-leider P.J. Troelstra in november 1918 de macht te grijpen na de afkondiging van de wapenstilstand tussen de strijdende partijen van de Eerste Wereldoorlog. G.S. III ging zich toen structureel bezighouden met de binnenlandse veiligheid, dat wil zeggen de bestudering van linkse stromingen. In november 1918 kreeg de dienst versterking en uitbreiding.

De chef van G.S. III Fabius deed eind november 1918 een voorstel voor het instellen van een "gedecentraliseerde inlichtingendienst", die de regering geregeld informatie zou verschaffen over reilen en zeilen van linkse partijen en organisaties in Nederland en zou opereren op basis van informanten. In politiekringen was men daarover niet enthousiast. Men meende dat het gevaar niet moest worden overdreven. Bovendien zou een dergelijke dienst eigenlijk niet langer onder de militaire organisatie moeten vallen, maar een taak van de politie moeten zijn.

 De Nederlandse regering wenste na de oorlog echter een binnenlands veiligheidsapparaat te behouden. Zij zocht de oplossing daarom in een stelsel waarbij aan de korpsen van de gemeentepolitie plaatselijke inlichtingendiensten zouden worden verbonden, die hun informatie zouden inzenden aan een Centrale Inlichtingendienst. Eind 1918 overlegden de ministers van Binnenlandse Zaken, Oorlog en Justitie over de opzet van zo'n dienst. Ter camouflering van de C.I. werd een ingewikkelde constructie bedacht waarbij de dienst fysiek bij het departement van Oorlog werd ondergebracht als G.S. IIIB, de afdeling van de generale staf die zich bezighield met de binnenlandse veiligheid, ook ten aanzien van het leger, naast G.S. IIIA, die het inlichtingenwerk ten aanzien van het buitenland voortzette. De politieke verantwoordelijkheid voor het bureau G.S. IIIB, dat de naam Centrale Inlichtingendienst kreeg, zou evenwel berusten bij de minister van Binnenlandse Zaken.

Zo ontstond de merkwaardige situatie dat de minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk was voor gedragingen van officieren van de Generale Staf, voorzover het althans de burgerlijke taken van de veiligheidsdienst betrof (de C.I.). De militaire aspecten van het veiligheidswerk van bureau G.S. IIIB vielen wel onder verantwoordelijkheid van de Generale Staf en dus de minister van Oorlog. Feitelijk waren deze werkzaamheden echter jarenlang niet of nauwelijks gescheiden; zij werden veelal door hetzelfde personeel verricht. In 1933 werd echter een meer formele scheiding tussen beide taken aangebracht, toen speciale officieren voor de militaire werkzaamheden van G.S. IIIB beschikbaar werden gesteld.

Aanvankelijk werd veelal gesproken van Centrale Inlichtingsdienst. Dit drukte de taakstelling van de dienst uit: een bureau dat de regering moest informeren over hetgeen er in politieke zin leefde onder de bevolking en in het leger. Al spoedig na de oprichting van de dienst werd gesproken van de Centrale Inlichtingendienst, een term die men in de historiografie terugvindt en die ook hier gebruikt is. Dit gebruik is enigszins verwarrend, omdat het begrip "inlichtingen" meestal gebruikt wordt voor het heimelijke vergaren van gegevens in het buitenland, terwijl de C.I. feitelijk een veiligheidsdienst was, gericht op het vergaren van gegevens ten behoeve van de binnenlandse veiligheid. G.S. IIIA was in het interbellum in Nederland de werkelijke inlichtingendienst.

In overleg tussen de Generale Staf en de Minister van Binnenlandse Zaken werden in januari 1919 werking en organisatie van de nieuwe inlichtingendienst vastgesteld. De dienst zou de regering tijdig moeten informeren over revolutionaire propaganda of voorbereidingen voor revolutionaire woelingen. Men zou daartoe gebruik kunnen maken van inlichtingen verstrekt door de militaire inlichtingendienst (G.S. IIIA), de plaatselijke politie, de Koninklijke Marechaussee en burgerlijke vertrouwenspersonen.

De inlichtingendiensten van de gemeentepolitie zouden naar het Rotterdamse model rechtstreeks onder de (hoofd)commissaris functioneren. Aan het hoofd van de dienst stond een inspecteur van politie, die evenals zijn ondergeschikten de inlichtingenactiviteiten verrichtte naast de gewone politiewerkzaamheden.

De burgerlijke inlichtingendienst bestond uit vertrouwensmannen, die rapporteurs aanstelden. De vertrouwensmannen moesten vooraanstaande personen zijn die bij voorkeur beschikten over contacten met de vakbeweging. Zij zouden door G.S. III worden aangezocht. Hierbij werd nauw samengewerkt met de Burgerwachten, die in het leven waren geroepen om in geval van oproerigheid de politie bijstand te verlenen. Bij elke Burgerwacht van enige importantie zou een inlichtingendienst worden georganiseerd. Ook op de Bijzonder Vrijwillige Landstorm, die in tijden van binnenlandse onrust het leger zou assisteren, zou zo'n beroep worden gedaan. Vooral de gewestelijke secretarissen daarvan functioneerden als vertrouwenspersonen. Was de plaatselijke politieorganisatie goed, dan kon de hoofdcommissaris in zo'n gemeente ook worden belast met de leiding van de burgerlijke inlichtingendienst.

De inlichtingendienst van de Koninklijke Marechaussee was voornamelijk bedoeld voor de grensprovincies en het platteland, waarbij de aandacht in het bijzonder uitging naar de veenkoloniën in het noorden van het land en de Mijnstreek in Limburg.

In de tweede helft van januari 1919 vonden per provincie bijeenkomsten plaats waarop burgemeesters van daartoe aangewezen gemeenten (zie tabel hieronder) vergaderden met vertegenwoordigers van de nieuwe inlichtingendienst.

Door de burgemeesters aangewezen politiefunctionarissen werden in Den Haag bijeengeroepen en voorgelicht. Daarmee was de C.I. eind januari 1919 gereed. Zelf hield de dienst ook 1919 als jaar van oprichting aan.

 

1919  Centrale Inlichtingendienst (CI) 

Reeds spoedig wordt de behoefte gevoeld aan een centrale cartotheek en GS III sticht dan ook in 1919 de Centrale Inlichtingen Dienst (CI). Het is een uitsluitend administratieve aangelegenheid. Als bij een plaatselijke ID een man of vrouw in het systeem werd opgenomen, werden vaste gegevens aan de CI doorgegeven. De CI beschikte dus uitsluitend over namen en niet over mutaties. Vroeg de ID Rotterdam dus bij de CI Piet Jansen op, dan kreeg met bijvoorbeeld te horen, dat deze man bekend was bij de ID-Amsterdam, de ID-’s-Gravenhage of bij de ID-Utrecht. Ter plaatse moesten dan nadere gegevens worden gevraagd. Hoewel deze gang van zaken wat omslachtiger was, was het onderlinge ID contact door deze werkwijze heel wat inniger dan nu.

 

 

Provincie Gemeenten
Groningen Groningen, Sappemeer, Veendam
Friesland Harlingen, Heerenveen, Leeuwarden
Drente Assen, Meppel
Overijssel Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Zwolle
Gelderland Apeldoorn, Arnhem, Nijmegen, Zutfen
Utrecht Amersfoort, Utrecht
Noord-Holland Alkmaar, Amsterdam, Haarlem, Den Helder, Hilversum, Hoorn
Zuid-Holland Dordrecht, Gouda, 's-Gravenhage, Hellevoetsluis, Leiden, Rotterdam, Schiedam
Zeeland Middelburg, Vlissingen
Noord-Brabant Bergen op Zoom, Breda, Eindhoven, 's-Hertogenbosch, Tilburg
Limburg Maastricht, Roermond, Venlo, Heerlen, Kerkrade, Sittard

Naast dit contact op ‘laag’ niveau vond eens per maand in Hotel Central aan de Lange Poten te ’s-Gravenhage op ‘hoog’ niveau een bespreking plaats tussen de CI en de chefs ID van Amsterdam, Utrecht, ’s-Gravenhage en Rotterdam.

De CI werd vertegenwoordigd door de heer Roozenboom, de ID-Amsterdam door de heer Groeneweg, de ID-Utrecht door de heer Walpoott, de ID-’s-Gravenhage door de heer van der Wijk, later opgevolgd door de heer Amiabel en de ID-Rotterdam door de heren Bennekers en De Meijer.

Gezamenlijk werden dan de lopende zaken en problemen besproken. Aan het slot van de bijeenkomst controleerde de heer Roozenboom de ‘kasboekjes’ en ontvingen de chefs ID de benodigde financiën voor de komende maand.

Rijksrecherche als politieke inlichtingendienst in relatie tot openbare orde

Vóór 1918 bestond er volgens H.J. Scheffer in Nederland geen binnenlandse politieke inlichtingendienst. Wat de centrale overheid van radicale groeperingen wist, werd haar overgebriefd door de militaire inlichtingendienst - opgericht in 1914 en in november '18 belast met het inwinnen van informatie, deels over het buitenland (GS-IIIA) en deels over de geest in leger en marine (GS-III B) - en door speciaal aangeduide leden van de recherche bij de gemeentepolitie in de grote steden. Na 12 november 1918 kreeg de militaire inlichtingendienst meer de allure van een binnenlandse politieke inlichtingendienst en het lag in de bedoeling van haar chef dat dit ook zo zou blijven. De regering stemde echter in met de visie van de hoofdcommissarissen van Rotterdam en Utrecht, zelf al jaren actieve medewerkers van de militaire inlichtingendienst, dat de vergaring van politieke informatie binnenlands een taak van de politie was. Er werd "met het oog op eventueel gevaar voor revolutie" besloten, dat er in de politiekorpsen politieke inlichtingendiensten zouden worden georganiseerd met een eigen overkoepelende organisatie.

De regering wilde het bestaan van deze organisatie voor het publiek verbergen. De minister van Oorlog en die van Justitie wensten echter voor een dergelijke dienst geen politieke verantwoordelijkheid te dragen. Het vreemde slot van het liedje was, dat de zogenaamde centrale inlichtingendienst (Cl) gecamoufleerd werd ondergebracht bij GS-III B, verbonden aan generale staf van het leger, maar onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken kwam te ressorteren! Zij was helemaal afgestemd op het schaduwen van de socialistische beweging en bouwde hierover "(...) in de loop der jaren een archief met ongeveer 100.000 namen" op! (4)

 Op de tweede plaats moet de aandacht worden gevestigd op enkele maatregelen die in dezelfde tijd met het oog op de handhaving van de openbare orde werden getroffen. Eerstens werd er (op 14 oktober 1931) een geheime instructie gegeven aan de rijksveldwachters-rechercheur, nu "rijksrechercheurs" genoemd. Deze instructie kan men moeilijk anders zien dan als een formele erkenning van de rijksrecherche als een politieke inlichtingendienst. Hierin werd gezegd, dat de rijksrechercheurs hoofdzakelijk waren belast met de opsporing van belangrijke misdrijven, maar hierin was nu ook de zinsnede opgenomen dat zij verder alleen door of vanwege de minister van Justitie of de procureurs-generaal met bepaalde "werkzaamheden" konden worden belast (art. 5). Verder werd hen aanbevolen "zooveel mogelijk zorg te dragen, dat zij niet als rijksveldwachter-rechercheur bekend worden" (art. 6). En in artikel 8 kregen zij de opdracht zich zoveel mogelijk op de hoogte te stellen "van personen, toestanden en gebeurtenissen, waarvan de kennis voor politie of justitie van belang kan zijn".2" Ten tweede dient de Handleiding voor het beteugelen van woelingen te worden vermeld, die bij beschikking van de minister van Defensie van 18 juli 1932, met instemming van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, werd uitgevaardigd voor het leger. In deze handleiding, de eerste in haar soort, werd de commandanten onder andere voor ogen gehouden, dat "tegen een oproerige menigte alleen een rustige doch krachtige houding van den commandant en het nemen van doortastende maatregelen (...) tot het doel" konden voeren, en dat "weifelend optreden van de commandant het vertrouwen van de eigen troepen (drukt) en den eigen-dunk van de verzetslieden (verhoogt)". De commandanten mochten geen onderhandelingen met verzetslieden voeren, "het eenige verzoek dat hij van hen mag aanvaarden, is dat tot onvoorwaardelijke onderwerping aan het wettig gezag". Et cetera. Laat iets anders dan deze handleiding beter zien dat de regering vreesde voor opstand (?) (4) 

Oprichting Inlichtingendienst (ID) gemeentepolitie Rotterdam

(FvR)(blz. 35/36)(Auteur) Een gedetailleerde reden waaronder over relletjes /communisme /Nat.Soc/politiek) (8) Onder meer vanwege de in 1926 in Nederlands-Indië uitgebroken (Wiki/tijdlijn communistische opstand, waar de Nederlanders hard tegen optreden, waarbij 4 man ter dood worden veroordeeld en duizenden werden gevangengenomen) ongeregeldheden en de daaruit voortvloeiende onderzoeken in Nederland, besloot Sirks tot de oprichting van een Inlichtingendienst (ID). Die begon op 12 september 1927 in alle stilte met haar werk. Inspecteur C. Bennekers werd benoemd tot chef.

Foto: ID Rotterdam

De dienst werd niet in het hoofdbureau ondergebracht, maar in et stadhuis. Binnen het korps stond de ID spoedig bekend als ‘de dienst van de heer Bennekers’. Dat deze (politieke) dienst was belast met het toezicht op en de onderzoeken naar onder andere revolutionairen, spionage en wapenleveranties, wist nagenoeg niemand. De taak moest gezien worden als een bedekt toezicht op hen die de veiligheid van de staat of de openbare orde wilden bedreigen, ongeacht of zij zich daartoe verenigden in partijen of groepen. (7)

Bennekers, Christoffel, (28-5-1894 Zwolle) die afkomstig is van het bureau Groote Paauwensteeg (geüniformeerde politie) vormt als  chef inspecteur met Spillenaar en de van de recherche overgekomen Uijthoven de ID. (1) 

Vluchtelingen uit Duitsland, samenwerking Duitse politie  

A. Hitler begon in 1933 direct met de opbouw van een nieuw en krachtig leger, hoewel dit volgens de bepalingen van de Vrede van Versailles niet was toegestaan.

Na de machtsovername van de nazi’s werd het vreemdelingenprobleem in Nederland aanzienlijk groter.
Onder de Duitse vluchtelingen bevonden zich veel communisten. Zij vluchtten naar de rondom Duitsland gelegen landen om daar hun strijd tegen het nazisme voort te zetten.
Voor de Duitse geheime politie (Sicherheitsdienst) was het van groot belang deze groepen onder controle te houden. De Sicherheitsdienst (SD) had daarvoor de hulp van haar Nederlandse collega’s ingeroepen.

Lijst Van Roon

Door de historicus Van Roon in een Russisch archief gevonden lijst zorgde ver na de bevrijding voor nogal wat beroering. Op de lijst staan de namen vermeld van Nederlandse politiefunctionarissen, die voor de oorlog met de Duitse geheime politie hebben samengewerkt. Zeven van de achttien op de lijst genoemde functionarissen waren bij de Rotterdamse politie werkzaam. Dit waren hoofdcommissaris Einthoven, zijn plaatsvervanger commissaris Van de Pol, commissaris J.P. Roszbach, hoofdinspecteur H. de Jong, hoofdinspecteur J. Grevelink, inspecteur J.J. Swart en Bennekers. Afgezien van het feit dat er veel Rotterdammers op de lijst stonden, was dit op zichzelf niet bijzonder, want internationale samenwerking bestond al veel langer via de Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission (IKK), de voorloper van Interpol. Over en weer werden in de deelnemende landen conferenties georganiseerd. In de zomer van 1935 vond de conferentie plaats in Berlijn, waarbij de SD alle overige deelnemers probeerde te betrekken bij de bestrijding van het communisme in Europa.(8)

 

Begin 1936 Einthoven bezoekt Gestapo Berlijn

Toen de chef van de Rotterdamse politie, het latere lid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie, L. Einthoven, begin 1936 in Berlijn was (hij bestudeerde daar de door hem bewonderde “criminaliteitsbestrijding' van de nationaal-socialisten), ontmoette hij redacteur Noordewier. De correspondent klaagde over het feit dat hoofdredacteur Van Blankenstein het hem moeilijk maakte positief over Duitsland te schrijven. Van Blankenstein zou passages uit zijn artikelen schrappen en de strekking ervan veranderen. Via Einthoven kwam deze uitlating terecht bij de Duitse consul in Rotterdam, A. Windecker (Paul Stoop |De geheime rapporten van H.J. Noordewier |1988).

December 1937

Sinds Hitler aan de macht is, opereerde de (illegale) Duitse communistische partij deels vanuit Nederland. Met name via Rotterdam werd propagandamateriaal naar Duitsland gesmokkeld. Dus neemt commissaris  Einthoven contact op met de Abwehr in Berlijn en de Gestapo in Hamburg. Bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie ligt een verslag van een gesprek uit december 1937 dat Einthoven had met een undercover-agent van de Gestapo die wilde kijken wat voor vlees men in de kuip had. Diens oordeel:

'Hij doet zijn werk zeer zorgvuldig, is daarbij echter nietsontziend. Hij is een streber, hij probeert bij invloedrijke mensen een goede indruk te maken, terwijl hij voor degenen die niets voor hem kunnen betekenen zeer onaangenaam is. In zijn gedrag toont hij zich een man van de wereld, zonder echter aangenaam in de omgang te zijn.' 

Spoedig bleek dat samenwerken ook voor ons land van groot belang was, want tussen februari 1938 en augustus 1939 werden in Rotterdam door de communistische organisatie Wollweber op drie zeeschepen aanslagen gepleegd. Volgens de organisatie voeren deze schepen voor fascistische landen. Voor de uitwisseling van gegevens over deze organisatie werd op 15, 16 en 17 september 1938 in Duitsland een conferentie georganiseerd. Voor Nederland waren de Rotterdamse (hoofd)inspecteurs Grevelink, A.J. Harp en Bennekers, als respectievelijk chef van de Vreemdelingendienst, Recherche Rivierpolitie en ID naar Duitsland afgereisd voor deelname aan de conferentie.De samenwerking van Einthoven zou zich niet beperkt hebben tot het uitwisselen van gegevens. Nadat Einthoven te horen had gekregen dat de Duitser W. Pötsch in Rotterdam werkte voor de Engelse geheime dienst, had hij de Duitsers hierover ingelicht. Hierop werd Pötsch in Duitsland gearresteerd en later onthoofd. Het gevolg was dat Einthoven hierna door de Engelsen gewantrouwd werd. De gevonden lijst en de contacten van Einthoven en zijn ondergeschikten met de Duitse militaire inlichtingendienst (Abwehr) en de SD werd gezien als (vergaande) samenwerking.(8)

In 1937 werden de Nederlandse communisten Van Schaik en Van den Hoonaard in Rotterdam en Feij aan de grens gearresteerd, terwijl ze explosieven in hun bezit hadden.” In 1938 overhandigde lnlichtingendienstchef Bennekers persoonlijk in Hamburg gegevens over leden van de groep Wollweber aan de Gestapo. Minister van Justitie Goseling had hiertoe toestemming of zelfs opdracht gegeven. Met deze daad schond de minister de neutralíteitspolitiek van Nederland door hulp te verlenen aan één van de strijdende partijen: Nederland koos partij voor de fascistische alliantie van de opstandige generaal Franco en de aan Franco steun verlenende Hitler, Natuurlijk had de Nederlandse overheid het recht om de militante activiteiten vanaf Nederlands grondgebied te bestrijden, maar niet de politieke activiteit van het verspreiden van anti-Hitler pamfletten. 

De activiteiten van de Nederlandse leden van de groep Wollweber bleven echter binnen de wet. Ook als er wel sprake was geweest van wetsovertredingen, dan had Nederland de betrokkenen moeten arresteren en bestraffen, maar niet in levensgevaar brengen door hun namen aan hun doodsvijanden, die al lange tijd hun moordlustige praktijken uitoefenden, door te geven (bron: Harthoorn, 'Zelfmoord op laag water' Landverraad en criminaliteit rond de inlichtingendiensten, 2015, pp. 172-173)

11 maart 1937 Proost staat terecht voor belediging Hitler

Predikant Karel Frederik Proost was een links gerichte religieus-socialist met een hevige belangstelling voor wat zich in Sowjet Rusland afspeelde. Hij voelde zich geestelijk verwant aan de opvattingen van Henriëtte Roland Holst en Jan Romein. Steeds sterker werd de overtuiging, dat zijn taak niet lag in een kerk maar in een organisatie van sociale en culturele opbouw. Hij trok de consequenties en aanvaardde in 1930 de functie van directeur van ‘Ons Huis’ in Rotterdam en arbeidde hier tien boeiende jaren achtereen, geïnspireerd en gesteund door zijn vrouw, Dr. J.C. Thoden van Velzen met wie hij in 1929 in het huwelijk was getreden (Bron: De tribune : soc. dem. Weekblad | dd 08-03-1937)

Einthoven was een van de Nederlandse gezagsdragers die in de jaren dertig met de nazi’s hadden samengewerkt. Hij maakte gemene zaak met de Gestapo, waarmee hij in ieder geval de afkeer van ‘linkse raddraaiers’ deelde, zoals Einthoven zijn politieke tegenstanders graag omschreef. […] Hij was een uitermate autoritaire man met een diepe minachting voor ‘het partijgedoe’ van de parlementaire democratie. Een dieptepunt vormde zijn relatie met de sociaaldemocratische wethouders in Rotterdam, die hij zag als ondermijners van het gezag’.[…]
[J. Nijdam, Jan Baars, ofwel hoe een fascistenleider in de Koude Oorlog verzeild raakte, in: Vijfde Bulletin van de Tweede Wereldoorlog, 31-34, (Soesterberg 2003) (8) 

Arrestatie en uitlevering aan de Duitsers

Minister van Justitie Gerbrandy gaf opdracht om drie leden van de groep op 3 mei 1940 preventief te arresteren: Proost, Van den Hoonaard in Rotterdam en Feij. Ze werden in Fort Prins Hendrik bij het dorp Ooltgensplaat op het Zuid-Hollandse eiland Goeree- Overflakkee opgesloten, met Nederlandse troepen meegevoerd naar Calais in Frankrijk waar ze aan de Duitse troepen werden uitgeleverd. [...]Twee van de drie meegevoerden kwamen al in 1941 in de concentratiekampen Oranienburg en Groß-Rosen om het leven. De derde, de communistische partijsecretaris op de linker Maasoever Adriaan Feij, liep uit angst naar de Duitsers over en hielp hen andere ondergedoken leden op te sporen. Verschillende opgespoorde leden kwamen in concentratiekampen of gevangenissen om het leven en minstens vijf werden zelfs in Berlijn met een handbijl onthoofd.Ook Van Schaik kwam door onthoofding om het leven. In totaal kwamen er minstens elf personen uit deze groep om het leven. Dit valt in belangrijke mate aan de twee laatste vooroorlogse ministers van justitie Goseling en Gerbrandy toe te schrijven, omdat de eerste verantwoordelijk was voor het leveren van namen aan de Gestapo en de tweede voor de uitlevering van mensen aan de Duitsers, waardoor die weer attent op de groep werden gemaakt. (Harthoorn, 2015)

Legal Travelers
Een minder riskante manier binnen de inlichtingenvergaring was het bevragen van legal travelers, Nederlanders (niet noodzakelijk militairen of reservisten) die eigen redenen hadden om landen te bezoeken waarvoor GS UIA belangstelling had en die bereid waren tijdens hun reizen ogen en oren de kost te geven.

De bekende journalist M. Van Blankenstein was "één van debelangrijkste informanten van GS III" in het interbellum. Ook de toenmalige korpschef van de Rotterdamse politie, L. Einthoven, bracht volgens zijn eigen verklaring in de jaren dertig verslag uit aan zijn "vrienden van GS III" wanneer hij in Duitsland besprekingen had gevoerd met de genazificeerde politie. .

 Louis Einthoven (30-3-1918 - 29-5-1979)

Louis Einthoven Hoofdcommissaris van politie Rotterdam, was een Nederlands jurist en medeoprichter van de Nederlandsche Unie. Na de oorlog kreeg EINTHOVEN de leiding over het Bureau Nationale Veiligheid, dat in 1946 werd omgedoopt tot Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).(Bron: Wikipedia)

Louis Einthoven (30-3-1918 - 29-5-1979) was jurist en In het jaar van zijn aantreden als hoofdcommissaris van politie Rotterdam heeft Einthoven vanuit het voormalige Nederlands-Indië zich in Nederland gevestigd. In die periode is ook de hekel van de politieke verzuiling ontwikkeld. Het groot aantal in Rotterdam verblijvende Chinezen verdeelde hij in 2 categorieën, t.w. die een economische waarde voor de stad hadden, die mochten zich vestigen en de andere categorie was automatisch ‘overtollig’ en moesten zo snel mogelijk terug naar China. Dit had als gevolg dat van de 3.000 Chinezen er met hulp van de overheid er 1.000 had land werden uitgezet. (7)

Bij het uitbreken van de 2e WO medeoprichter van de Nederlandse Unie. Hij kreeg als hoofdcommissaris verlof om o.m. in het gehele land lezingen te geven. 

Hij zou niet meer in zijn functie terugkomen. Vanwege Duitse invloeden heeft hij zich eind januari 1941 teruggetrokken uit de NL Unie. (7)

Nadat Einthoven in 1944 is bevrijd uit kamp Sint-Michielsgestel komt hij in het bevrijde zuid NL in contact met o.a. Prins Bernhard en reisde vervolgens naar Londen waar hij contact zocht met koningin Wilhelmina. Daar weigert Einthoven een ministerspost. (7)

Einthoven kreeg de leiding over het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) een voorloper van de huidige AIVD. (7)

In de dertiger jaren vinden er wisselingen plaats en wordt de dienst uitgebreid. In 1932 komen er 2 rechercheurs bij die aan de documentatie gaan werken. In 1933 komt er nog een rechercheur bij, gevolgd door een rechercheur en een inspecteur, De Meijer, op 30-4-1934. (1)

Na de overplaatsing van rechercheur Waayers naar de Rivierpolitie op 20-11-1935 doen Kruijthof en Van Uijthoven verder het operationele werk tot de meidagen van 1940. (1) 

 

(Foto's: boven / rechts ID Rotterdam)

Eind 1936 en vooral in het jaar 1937 nemen de internationale spanningen toe. De aansluiting van Oostenrijk bij Hitlers ‘Derde Rijk’ staat voor de deur.

Dit weerspiegelt zich in de bezetting van de ID, want in dit jaar worden maar liefst 5 rechercheurs aan de ID toegevoegd. (1)

Naast het links-extremisme heeft nu vooral ook het rechts-extremisme de aandacht. De NSB is in volle glorie en in Duitsland is Hitler al enkele jaren aan de macht. Men kijkt in dit verband met argusogen naar rechercheur Graeler, Gerard (22-9-1890) die op 19-8-1936 bij de ID werkzaam is. 

De Delftsevaart met links het hoofdbureau van de politie aan het Haagseveer te Rotterdam. De foto is genomen in februari 1938 en bevindt zich in het Nationaal Archief. (pintrest.de)

Op 3-1-1938 wordt Graeler bij de ID weggepromoveerd. In de bezettingsjaren zal blijken, dat dit wantrouwen niet ongegrond is geweest. In 1943 zien we Graeler als onderluitenant terug bij Groep 10 en blijkt hij één van de duistere figuren, die aan de touwtjes trekt. (1) (FvR meer over Graeler) (8)

1938  Bomaanslag Yevhen KONOVALETS op op de Coolsingel ROTTERDAM

In Hotel Central op de Kruiskade in Rotterdam naast het  Luxor Theater nam op 22 mei 1938 Konovalets @ Novack zijn intrek Hij had die dag een ontmoeting met een medeactivist Waluch, in het verder op de Coolsingel gelegen hotel Atlanta. 

Jevhen KONOVALETS (1929 - 1938) was een Oekraïense politicus, legerleider en voorman van de Organisatie van Oekraïense Nationalisten van 1929 tot 1938. Vermoord: 23 mei 1938, Rotterdam.Opleiding: Lviv University (Bron: Wikipedia)

Deze gaf hem een doos bonbons. Konovalets had de indruk dat dit geld was. Waluch was echter niet degene die hij zei te zijn, hij was Pavel Soedoplatov, een agent die de OUN geïnfiltreerd was. Konovalets liep met de doos bonbons terug naar Hotel Central. Om 12:15 uur liep hij voor bioscoop Lumiere, opende de doos en de daarin zittende bom ging af. Konovalets werd aan stukken gereten en over de Coolsingel heen geslingerd (Bron: Joodserfgoedrotterdam.nl).

Een tegenstander van het Russische regime is met een bomaanslag op de Coolsingel ROTTERDAM om het leven gebracht. Het slachtoffer was Yevhen KONOVALETS, de leider van de anticommunistische Oekraïense Vrijheidsbeweging. Afzender van het explosieve pakket: de hoogste man in het Kremlin..In een boek van oud-hoofdcommissaris Jan Blaauw over moorden in ROTTERDAM wordt stilgestaan bij de on-Nederlandse aanslag op de Coolsingel. Het is een verhaal dat vermoedelijk maar weinig ROTTERDAMMERS kennen.
Met een enorme explosie werd maandagmiddag 23 mei 1938 een einde gemaakt aan het leven van een man die volgens zijn Duitse paspoort Josef Novac was. Een vreemdeling meldde zich later voor het slachtoffer. Die zei echter dat het ging om Konovalets, een voorstander van een zelfstandig Oekraïne. Hij wist ook dat ene Waluch uit Oekraïne het vertrouwen had gewonnen van Konovalets en hem ook pakketjes met chocolade en sigaretten gaf. De verklaring van een getuige sloot aan op deze versie. De getuige had op de dag van de aanslag de overhandiging van zo'n pakketje aan Konovalets gezien. Zo werd het aannemelijk dat de gever van het pakketje de Oekraïense vrijheidsstrijder had vermoord.
In 1994 werd meer duidelijkheid geschapen. Een voormalige agent van Stalins geheime dienst schreef in zijn memoires dat hij in restaurant Atlanta het bompakketje aan Konovalets had gegeven. Hij had gehandeld in opdracht van Stalin. De Sovjet-dictator beschouwde de Oekraïener als staatsvijand nummer één.(2)

Grensmobilisatie (1939)

 Terwijl de grensmobilisatie wordt afgekondigd lees je naast dit beladen artikel dat Prins Bernhard van een skivakantie geniet.  (Bron:Krantenviewer Noord-Hollands Archief. Haarlem's Dagblad | 1939 | 23 februari 1939 | pagina 5)

Inmiddels is het Pasen 1939 geworden en wordt de grensmobilisatie afgekondigd. Nederland nog steeds krampachtig vasthoudend aan zijn/haar neutraliteitspolitiek, is opnieuw een waar el dorado voor agenten van de vreemde mogendheden en andermaal weerspiegelt zich dit in de bezetting van de ID.

Op 26-6-1939 wordt inspecteur Smet, Jan Jacob (2-4-1898), aan de leiding toegevoegd en op 25-8-1939 de inspecteur Melles, Bertus (7-1-1900 - 8-6-1990). Ook het aantal rechercheurs wordt versterkt, want op 11-9-1939 worden Hogendoorn, Arie (26-12-1894), Kleppe, Cornelis (22-7-1896) en Van Ree, Dirk (2-1-1898 Wolphaartsdijk - 5-3-1969 Rotterdam), bij de ID geplaatst.

Eind 1939 zal de dienst een verlies lijden door het overlijden van Van der Ben, op 26 december. (1)

Samenwerking ID met GS III

De samenwerking van de ID met GS III geeft ten opzichte van de Procureurs-Generaal wel eens aanleiding tot enige wrijving. De ID rapporteert namelijk meer en uitgebreider aan GS III dan aan de PG, waardoor deze zich in zijn functie van fungerend directeur van politie aangetast voelt. Vooral in het laatste jaar voor het uitbreken van de 2e WO geeft dit menige strubbeling en op een gegeven ogenblik dreigt GS III zelfs het personeel van de ID een militaire status te geven, zodat de PG zijn zeggenschap over de politie-ID niet meer kan doen gelden. Het blijft echter  bij een dreigement; de moeilijkheden worden onderling opgelost en het plan komt niet tot uitvoering.

A.J.J. (Aad) Vrinten (MI5)

Ook met de stedelijke veiligheidsdiensten van Hamburg en Antwerpen worden goede betrekkingen onderhouden. Met de Engelse dienst heeft men geen contact en de grote man van de Engelsen, de ‘koopman’ A.J.J. (Aad) Vrinten, die herhaaldelijk tracht bij de ID in het gevlei te komen, vindt een gesloten deur.

Als op 10 mei 1940 de oorlog uitbreekt, komt Vrinten bij de ID en zegt, dat het nu toch wel tijd zal worden om samen te werken. Hem wordt andermaal de deur gewezen.(1)

1939  Venlo incident

Wanneer de Duitsers op 10 mei 1940 een oorlogsverklaring aan Nederland doen toekomen zit daar een bijlage bij waarin Nederlandse schendingen van de neutraliteit worden opgesomd. Hierbij worden ook de activiteiten van van ’t Sant genoemd. Deze gegevens hebben de Duitsers los gekregen van de Britse geheim agent majoor S. Payne Best, die al in de Eerste Wereldoorlog in Nederland actief was en die in 1939 door de Duitsers in een hinderlaag is gelokt en naar Duitsland is ontvoerd (het zogenaamde ‘Venlo incident’). Als de Nederlandse regering naar Londen uitwijkt gaat van ’t Sant met Wilhelmina mee. Zijn vertrouwensrelatie met Wilhelmina geeft hen in Londen een bijzondere positie. Zo is hij daar enige tijd hoofd van de Centrale Inlichtingendienst (CI). (5)

 In Londen doet tijdens de oorlog het verhaal de ronde dat van ’t Sant het geld dat hij bij Tinsley ontving ten eigen bate heeft aangewend. De parlementaire enquêtecommissie die het optreden van de regering in oorlogstijd onderzoekt concludeert: “De vele hierover afgelegde verklaringen sluiten haars inziens de mogelijkheid niet uit, dat de heer van ’t Sant in de oorlog van 1914 – 1918 tegen betaling voor de Engelsen heeft gewerkt”.

Vast staat overigens dat GS III op de hoogte was van de betalingen van Tinsley aan van ’t Sant en dat de minister van Justitie in 1920 met betrekking hiertoe decharge heeft verleend. Niettemin blijft de rol van van ’t Sant op de dag van vandaag omstreden. (5)

Sonderfahndungsliste

 Reinhard Tristan Eugen Heydrich (Halle (Saale), 7 maart 1904 – Praag, 4 juni 1942) was een Duits nazileider en Reichsprotector van Protectoraat Bohemen en Moravië, tijdens de periode van nazi-Duitsland (1933-1945). Hij bezweek aan verwondingen die hij opliep tijdens een aanslag door de Tsjech Jan Kubiš en de Slowaak Jozef Gabčík.

 Hij was hoofd van de RSHA die de zwarte lijst samenstelde waarop o.a. Vrinten voor kwam. (7)

 

Vrinten staat dan al als agent voor de Britten op de 'zwarte lijst', als volgt: "Adrianus Johannes Josephus Frinten (Alias Vrinten) (13. November 1893 in Loon Op Zand, Niederlande): Britischer Nachrichtenagent, involviert in Angelegenheit Stevens/Best; zuletzt gesehen in Rotterdam; gesucht von Referat IVE4"

Die Sonderfahndungsliste G.B. (Sonderfahndungsliste Großbritannien) war ein im Frühjahr 1940 im Reichssicherheitshauptamt (RSHA) zusammengestelltes umfassendes Verzeichnis mit den Namen und Personalien von 2820 Personen.  Reinhard Heydrich, the original chief of the RSHA, as an SS-Gruppenführer in August 1940. (7) 

Collectie de Meijer

"Geheime dienst in Nederland, 1912-1947"

De collectie-De Meijer dankt zijn ontstaan en daarmee zijn naam aan de Nederlandse politieofficier en latere BVD-ambtenaar commissaris M. de Meijer.

Voor de Tweede Wereldoorlog werkte De Meijer als inspecteur bij de Rotterdamse politie, waar hij de plaatsvervanger werd van het hoofd van de Inlichtingendienst van dat korps, Chr. Bennekers. 

ROTTERDAMSE politie-inspecteur M. DE MEIJER onttrok deel van te vernietigen materiaal, borg dit in een ijzeren kist en begroef deze in zijn achtertuin (Bron afbeelding: Historisch Museum Amsterdam)

Toen tijdens de vijf dagen durende oorlog in 1940 de capitulatie na het bombardement van Rotterdam snel nabij kwam, heeft Bennekers in opdracht van hoofdcommissaris L. Einthoven de archieven van de Inlichtingendienst vernietigd. Ongetwijfeld is De Meijer daarbij betrokken geweest.

Al dan niet in overleg met Bennekers heeft De Meijer aan het te vernietigen materiaal een deel onttrokken en opgeslagen in een ijzeren kist (in de overlevering is er ook sprake van een doodskist) die hij vervolgens in zijn achtertuin heeft begraven. Gedurende de gehele oorlog zijn kist en inhoud aldus aan de greep van de bezetter ontsnapt. Wel heeft de kwaliteit van de documenten geleden onder de inwerking van het grondwater.

Na de bevrijding werd Einthoven hoofd van het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) en werd De Meijer door J.G . Crabbendam, het hoofd van het Bureau B van het BNV, aangezocht om zich te gaan bezighouden met de bestudering van het communisme. Nu kwam het in mei 1940 begraven materiaal goed van pas: dat had namelijk vooral betrekking op vooroorlogse "revolutionairen" (communisten voornamelijk) waarmee De Meijer zich bij de Rotterdamse politie ook al had beziggehouden. Daar de documentatie van het Bureau B met betrekking tot het communisme praktisch vanaf de grond moest worden opgebouwd, werd deze "documentatie-De Meijer" de eerste aanzet tot de latere cartotheek van de Centrale Veiligheidsdienst, respectievelijk de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de rechtsopvolgers van het BNV.

'De Meijer papers' 

De laatste jaren voor zijn pensionering werd De Meijer vrijgesteld voor het schrijven van de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse veiligheidsdiensten. Het resultaat is een driedelige, vooral feitelijk-institutionele rapport genaamd  "Geheime dienst in Nederland, 1912-1947". Dit werk is een gestencild niet-gepubliceerd intern BVD-rapport (Bron: archivesportaleurope.net)

************************************Einde**********************************************