ID Rtd tijdens 2e WO

bezoekers sinds 1 januari 2022


Tweede Wereldoorlog 

Tweede Wereldoorlog

De geschiedschrijver van de ID Rotterdam gaat verder.

De algemene mobilisatie, 29-8-1939, lijkt funest te worden voor de topleiding van de ID, want de heren Bennekers en De Meijer zijn beide reserve-officier en worden bij het uitbreken van de mobilisatie in werkelijke dienst geroepen. Door bemiddeling van GS III blijft de heer Bennekers, die dan als kapitein in werkelijke militaire dienst is, evenwel de leiding van ID behouden en doet hij in burger dienst aan het hoofdbureau als chef ID. Voor de heer de Meijer lukt dit niet en hij moet al op 25 augustus bij de voormobilisatie zijn kapiteinsuniform aantrekken en verdwijnt naar het korps Pontonniers, waar hij tot de de capitulatie zijn dienstplicht vervult. (1)

De spanningen nemen toe. 9-4-1940 wordt de staat van beleg afgekondigd.

Nog begin 1940 ondergaat de dienst opnieuw een uitbreiding met 5 rechercheurs genaamd Maan, Krommenhoek en Oosterling, terwijl op 27 maart de rij wordt gesloten met Kannegieter, Zacharias en Nijenhuis. Bij het uitbreken van de oorlog bestaat de ID dus uit de (Hoofd)inspecteurs Bennekers en de Meijer (in militaire dienst), Inspecteur Swart en Melles en 16 rechercheurs. (1)

Inspecteur Swart was voorde 1e WO actief bij het verhoor van personen die mogelijk spioneren voor de Duitse Abwehr (zie pagina 'Spionage door de Abwehr' van deze website).

Bron: ID Rotterdam

 Na de Tweede Oorlog was er nauwelijks politie, want in de ogen van de bevolking waren eigenlijk alle politiemensen fout. Over o.m. deze nasleep heeft Frank VAN RIET verteld bij RTV Rijnmond. Deze politiefunctionaris deed jarenlang onderzoek naar de geschiedenis van de politie en promoveerde in 2008 op de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog.(Bron RTV Rijnmond / Dr. Frank VAN RIET dd 19-12-2011)

Uitbreken van de Tweede Wereldoorlog

De oorlog breekt op 10 mei 1940 uit en de heer Bennekers verschijnt gedurende de oorlogsdagen in zijn kapiteinsuniform op het bureau. In de loop van de 2e Pinksterdag, 13 mei, wordt van de Generale Staf het bericht ontvangen, dat de situatie onhoudbaar wordt en dat de overgave voor de deur staat. Diezelfde nacht is er een stafbespreking in het stadhuis, waar ook de hoofdcommissaris en chef ID aan deelnemen.(1)

(Meerdere afbeeldingen zijn ingekleurd)

Vernietiging ID documentatie

Overwogen wordt Rotterdam aan de Duitsers over te geven met uitzondering van het hoofdbureau van politie, doch men komt tot de conclusie dat dit niet mogelijk  zal zijn. Nu valt het besluit de gehele documentatie van de ID te vernietigen en nog diezelfde nacht branden de vuren in de centrale verwarming van het stadhuis, doch vooral in die van het postkantoor op volle capaciteit. Dit werk gaat de gehele nacht en ochtend door en ’s middags op de 14e mei is alles vernietigd. De bezetter zal, als hij na het bombardement in de lokaliteiten van de ID komt om de buit binnen te halen, slechts verlaten en lege bureau’s aantreffen; de kaartenbakken zijn maagdelijk. (1)

Later blijkt dat de Rotterdamse politie-inspecteur M. de Meijer enige documentatie heeft achtergehouden en begraven in een kist in zijn achtertuin. Hij zal er later zijn voordeel mee doen.Hier wordt elders op deze site verder op ingegaan. (2)

De ID verdwijnt dan van het toneel en het personeel wordt ondergebracht bij de diverse andere takken van dienst.

Bombardement

Op dezelfde dag dat de ID documentatie wordt verbrand, op 14-5-1940, wordt het centrum van Rotterdam door de Duitsers plat gebombardeerd. Ongeveer 800 mensen vonden de dood en 80.000 Rotterdammers werden dakloos. Op deze afbeelding is een gedeelte van de toren van de Laurenskerk nog enigszins herkenbaar.

Hervatting werkzaamheden ID Rotterdam

Op last van de bezetter hervat de Inlichtingendienst op 2-9-1940 zijn werkzaamheden en de heer Bennekers aanvaardt opnieuw de leiding. Ook de heer De Meijer keert bij de ID terug, doch van de rechercheurs zijn er enkelen, die er niet voor voelen naar hun oude afdeling terug te gaan.

Teruggekeerd zijn van der Vlies, Smidt, Kuik, Krommenhoek, Oosterling en Kannegieter. (1)

De heer Bennekers krijgt het als chef ID al spoedig met de Duitsers aan de stok en reeds op 16-12-1940 wordt hij gedwongen de ID te verlaten en wordt hij chef 1e afdeling geüniformeerde politie. Ook hier is hij nog teveel en april 1941 verhuist hij naar de ‘Juridische Afdeling’; een maand later zien wij de heer Bennekers bij ‘Ontwikkeling en Bibliotheek’. (1)

Dirk Jan de Jong

De heer De Meijer blijft na het vertrek van de heer Bennekers en krijgt op 13-1-1941 als inspecteur naast zich De Jong, Dirk Jan (14-2-1911), die zich inmiddels heeft ontpopt als een vurige nationaal-socialist. 

De rechercheurs, met van der Vlies, weten de heer De Jong ‘om’ te praten en wordt van pro-heftig anti-Duits. 

De commissaris (Jacob Pieter) Roszbach (27-11-1882 - 14-11-1952 Bennekom)  is woedend, dat hem deze prooi ontglipt en de heer De Meijer krijgt het op zijn boterham, dat dit onder zijn leiding kon gebeuren. De heer De Meijer kiest de wijste partij en gaat per 1-4-1941 over naar de Rijksreceherchecentrale. De heer De Jong wordt per 30-4-1941 overgeplaatst naar het bureau Hoflaan. Ook de rechercheurs zoeken een goed heenkomen, want het parool van de Duitsers wordt nu: ‘Wie niet voor ons is, is tegen ons’. (1)

Nadere informatie over Inspecteur van politie Dirk Jan de Jong, verkregen april 2024, verstrekt door schrijver Gerrit W. Kleisen, van het boek 'OVER GRENZEN IN WO-2'. De contacten, de keuzes en het geweten van politie-inspecteur de Jong en de verhuizing van het Hemelbed van Jan de Hartog, t.w. 

Enige informatie over het boek

De Jong is kort bij de Inlichtingendienst van de politie Rotterdam werkzaam geweest. Een eerdere voordracht door commissaris Roszbach, met name om zijn lidmaatschap van het Rechtsfront, werd door burgemeester Oud afgewezen, maar in januari 1941 belandt hij daar alsnog. Op zijn eerste werkdag hangt hij een grote foto van koningin Wilhelmina op zijn kamer. Daar krijgt hij onbelangrijk werk te doen en hij vraagt overplaatsing aan. Hij stapt uit het Rechtsfront. Hij keert zich ook tegen de Jodenvervolging. Het duidelijkst komt zijn nu anti-Duitse houding tot uiting als hij in oktober 1942 de opdracht krijgt Joden op te pakken om ze naar werkkampen te transporteren. Hij wordt geschorst en er verschijnt een opsporingsbevel van de Sicherheidsdienst tegen hem, waarin zijn aanhouding wordt verzocht.

Hij wordt ontslagen. Dirk Jan duikt onder. Enige tijd later besluit hij naar Engeland uit te wijken. Die reis loopt via Zwitserland omdat vluchten via de kust onmogelijk bleek. De vlucht liep via Wernhout, waar de vader van de schrijver van het boek, Kleisen, bij de douane was gestationeerd, nadat het leger waar hij diende was ontbonden. Zijn vader pleegde verzet tegen de Duitsers door o.a. mensen de grens over te brengen. Hij heeft van zijn daden aantekeningen gemaakt. In één daarvan noemt hij de hulp aan politie-inspecteur De Jong.

Door toeval is schrijver Kleisen in contact gekomen met de zoon van Dirk Jan die over gegevens van zijn vader beschikt, waarin zijn vader voorkwam. Het bleek dat zijn vader zeer uitgebreid over zijn vlucht naar en zijn verblijf in Zwitserland heeft geschreven, onder andere aan Jan de Hartog. Voor hem heeft Dirk Jan het manuscript van zijn boek Het Hemelbed uit Nederland opgehaald om daarmee een voorschot te krijgen op de opbrengst van het boek van zijn uitgever. Hiermee moest een schuld worden afgelost van een lening door De Hartog waarmee hij een vliegtuig had aangeschaft. Daarmee doet hij samen met een piloot een mislukte poging om via Noord Afrika naar Engeland uit te wijken.

De zoon van Dirk Jan en schrijver Kleisen vonden beiden dat deze geschiedenis moest worden vastgelegd in een boek. Kleisen heeft dit spannende boek geschreven in aansluiting op reeds 3 eerder uitgegeven boeken over de Tweede Wereldoorlog, waarin zijn vader een rol heeft. 

Klleisen heeft zijn vader niet gekend. Hij is twee dagen voor zijn eerste verjaardag door de Duitsers gefusilleerd. Door zijn onderzoek naar zijn geschiedenis heeft hij hem leren kennen.

Het boek onthult ook nog een niet eerder gepubliceerde naam voor de vluchtweg: De Zundertse weg.

[Het boek is te bestellen via : kleisen079@gmail.com. Het kost exclusief verzendkosten € 25,=]

Bron: De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, dd 30-4-1946

ID Rotterdam omgedoopt tot 'SD Fahndungskommando'

De leiding komt vervolgens in handen van volkomen ‘foute’ inspecteurs; de rechercheurs die er nu worden geplaatst, zijn bekwame NSB’ers en de ID wordt een werktuig in Duitse handen.

Alles, wat maar overtuigd nationaal-socialist is, wordt in de loop der bezettingsjaren bij de Inlichtingendienst geplaatst. Medio 1942 wordt de naam van de dienst gewijzigd in ‘Groep 10’ (ook wel ‘groep X’ genoemd). Maart 1944 is het helemaal een Duitse aangelegenheid, want Groep 10 is nu omgedoopt tot ‘SD Fahndungskommando’. (1)

Oorlogsperiode ID Rotterdam in aanhangsel

5 mei 1945 komt de capitulatie van het Derde Rijk; een bange droom is voorbij en de burgerij kan weer verlicht ademhalen.

Lang is geaarzeld of de zwarte bladzijde van mei 1940 tot mei 1945 moest worden geschreven.

Alles, wat in die periode gebeurt, is zo onmenselijk –de leerling wil altijd de meester overtreffen- dat een beschrijving in 1963 in vorenstaand overzicht niet op haar plaats was. Toch is ter wille van de documentatie deze periode van de geschiedenis summier vastgelegd in een overzicht dat toen als aanhangsel was bijgevoegd. (1) 

Inspecteur J.J. Swart neemt leiding over van het gevangeniswezen

Valstar KP-Westland
Na het vertrek van Versloot naar Schalkhaar was het belangrijk om het beheer over het Gevangeniswezen in Nederlandse hand te houden. Boelstra zag kans Swart, afkomstig van de Ordepolitie van het bureau Charlois, te belasten met de directie. Zijn vooruitzichten waren niet rooskleurig. Met forse hand greep Swart in en herstelde de orde, zowel administratief als disciplinair. Enkele maanden na de commando-overdracht schreef Swart een rapport over de toestand bij het Gevangeniswezen. Swart had de afdeling in verregaande staat van Door zijn houding en optreden koesterde de bezetter geen wantrouwen tegen Swart.verwording aangetroffen.

Kennelijk heeft Swart gedurende de Tweede Wereldoorlog, dus ook bij de hieronder staande gebeurtenis zodanig gehandeld dat hij tot chef politieopleiding wordt benoemd (Bron: Het vrije Volk, democratisch socialistisch dagblad, dd 27-1-1948)

Wel werd hij door velen van zijn eigen personeel niet begrepen. Uit de klachten en bijbehorende verklaringen blijkt, dat Swart bewust buiten schot bleef en niet bij contacten met het verzet betrokken werd.

Gewestelijk commandant van de illegale Ordedienst (OD), later, J. Roodenburg, had de Gewestelijke Inlichtingen Groep (GIG) onder zijn bevel, waaraan de zogenaamde Politiegroep Arie, later in BS-verband omgevormd tot het rechercheapparaat GIG, was verbonden en waarvan brigadier A. Verweij de leiding had. Deze laatste groep stond in nauwe contacten met enkele bewakers van het Gevangeniswezen. Half oktober 1944 zorgde een ontsnappingsgeval voor problemen, die voor Swart verstrekkende gevolgen had kunnen hebben. Zowel gevangenen als bewakers waren op een bepaald moment  verdwenen en sindsdien spoorloos.
Swart nam de zaak over en informeerde op zijn beurt Boelstra over de ontsnapping en telefonisch werd het feit gemeld bij Burghoff van de SD, die bepaalde dat de zaak door de Orpo zou worden behandeld. (...)

(Bron: Algemeen Handelsblad, dd 27-5-1948)

In de stukken betreffende de zuivering van Swart werden documenten aangetroffen die betrekking hadden op de KP-leider van het Westland, B. Valstar.

Bevrijdingspoging

Deze verzetsman was in augustus 1944 door de politie van Delft in Naaldwijk gearresteerd. Bij deze arrestatie had B. Valstar geschoten. De zaak werd overgegeven aan de SD en Valstar werd ingesloten in het Haagseveer. De KP Westland, waartoe ook K. Valstar behoorde, werd ingezet bij de poging om B. Valstar te bevrijden. K. Valstar nam J. Oosten en onderluitenant V.d. Berg in de arm, met wie werd afgesproken een fles ossenbloed in de cel bij B. Valstar te smokkelen en daarmee een maagbloeding te simuleren. Wanneer Valstar dan naar een hospitaal vervoerd zou worden, kon de KP hem daar of onderweg bevrijden. De waarnemend politiearts, dr. J.C.Hage, was bij het plan betrokken en zou een maagbloeding constateren. Omdat ook van andere zijde een bevrijdingspoging werd voorbereid, was Swart hiervan op de hoogte. In overleg met Blokland, plaatste Swart een extra man als wacht voor de cel van Valstar, waardoor het ossenbloed niet in de cel gebracht kon worden. B. Valstar, die van het geheel op de hoogte was, slikte toen ten einde raad ‘s nachts zijn kunstgebit in. Swart werd hiervan in kennis gesteld en lichtte de SD in, waarna de SD Valstar direct naar Vught afvoerde. Daar werd hij begin september 1944 gefusilleerd. Swart verklaarde later dat hij het inslikken van het gebit door Valstar had beschouwd als een zelfmoordpoging en dat hij bij diverse medici inlichtingen had ingewonnen. Die hadden hem geadviseerd binnen 24 uur in te grijpen.
Omdat Valstar hiervoor verplaatst moest worden, was Swart genoodzaakt de SD in kennis te stellen. De SD besloot de zaak verder over te nemen en voor transport te zorgen. Swart zei niet te weten dat de politiearts Hage in het complot had gezeten. (8) 

Blijkens bijgevoegde artikel van kamp Vught kan vastgesteld worden dat vorenstaande genoemde B. Valstar, alias Bertus de Vries, identiek is aan Leendert Marinus Valstar, geboren te Naaldwijk op 10-8-1908, op 15-4-1931 te Hoek van Holland    gehuwd met Neeltje Dekker (1-10-1904 - 8-4-1981). Leendert wordt op 4-9-1944 met 60 anderen nabij kamp Vught gefusilleerd. 

Arrestantenkaarten van Leendert Marinus Valstar waarop wordt aangegeven dat hij aanvankelijk stond ingeschreven onder de naam Van Zanten. (Bron: Stadsarchief Rotterdam)

De Inlichtingendienst Rotterdam tijdens De Tweede Wereldoorlog

De houding van de bezetter ten opzichte van het personeel, dat voor 1940 bij de ID diende.

Terugkijkend naar het personeel, dat voor 1940 bij de ID had gediend, dan moet worden geconstateerd, dat de bezetter hen, met uitzondering van de heer Bennekers, volkomen met rust heeft gelaten (Of de communistische machthebbers, als het onverhoopt tot een bezetting zou zijn gekomen, eenzelfde gedragslijn zouden volgen, is de vraag).

De heer Bennekers heeft zijn politieke wetenschap helaas met de dood moeten bekopen, doch alvorens hierop nader in te gaan eerst nog een stukje bezettingsgeschiedenis.

Capitulatie

Na de Nederlandse capitulatie, 14 mei 1940, komt Nederland op last van de Duitse opperbevelhebber Von Brauchits onder militair bestuur te staan. Hiervoor wordt aangewezen de generaal der infanterie Von Falkenhausen, die later ook met het militaire bestuur over België zal worden belast. Deze toestand duurt slechts enkele dagen –van 15- tot 25 mei-, want bij decreet van de Führer van 18-5-1940 wordt, geheel in strijd met het land oorlogsreglement, het land onder burgerlijk bestuur geplaatst (zie afbeelding).

Bron: ID Rotterdam

Anders zal het ons vergaan met de commissaris-generaal van Openbare Veiligheid, Hans Rauter, SS- Obergruppenführer en luitenant-generaal der Politie, die zich in de loop der bezetting zal doen kennen als een ware woesteling en fanaticus. Het onmenselijk leed, dat hij met zijn Poliziestandgerichte over ons volk heeft gebracht, zullen wij nooit vergeten. (1)

Installatierede Seyss-Inquart

Seyss-Inquart geeft in zijn installatierede op 29 mei de plechtige verzekering, dat men zich strikt aan het Landoorlogsreglement zal houden en dat de Nederlandse wetgeving gehandhaafd zal blijven, doch al spoedig zal blijken, dat zijn belofte holle frasen zijn. Onze wetgeving wordt domweg aan de kant gezet en de bezetter gaat steeds driester optreden.

Bron: (10)

Het is de Oostenrijkse verrader Dr. Arthur Seyss-Inquart, die als ‘Reichkommissar für die besetzten Niederlandischen Gebiete’ de geschiedenis zal ingaan en die na de oorlog zijn leven zal eindigen aan de galg in Neurenberg. Hij aanvaardt met een ‘oproep aan het Nederlandse volk’ zijn gezag op 25 mei 1940 en ontziet zich niet op 29 mei  de Ridderzaal te ontluisteren door zich plechtig en theatraal in deze historische omgeving te laten installeren (zie afbeelding). De Duitse bevelhebber in Nederland wordt de vliegergeneraal Christiansen, doch hij zal voor de duur van de bezetting slechts een bescheiden en in zekere zin nog menselijke rol spelen; de meesten zullen zijn naam al wel vergeten zijn. (1)

Bron: ID Rotterdam

Seyss-Inquart verlaat met burgemeester Mr. Oud het stadhuis aan de Coolsingel te Rotterdam, 1940 (Koen van stigt Thans)

Pieter Jacobus (Pieter, Piet) Oud (Purmerend, 5 december 1886 – Rotterdam, 12 augustus 1968) was een Nederlands politicus en geschiedschrijver. Hij was in de periode 1917 tot 1963 namens de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) en de VVD lid van de Tweede Kamer, fractievoorzitter in de Tweede Kamer, minister en burgemeester van Rotterdam. Hij werd op 9 november 1963 benoemd tot Minister van Staat. De architect Jacobus Johannes Pieter Oud was zijn broer (Wiki)

Minister van Financiën Oud, later burgemeester Rotterdam

Nazi-Duitsland had een middel gevonden minister-president Hendricus Colijn in het gareel te houden door hem te chanteren vanwege een buitenechtelijke verhouding met Hella Schultze, een geheim agente van de Gestapo te Berlijn. Oud toen minister van Financiën ging net voor de val van Ries opeens persoonlijk onderhandelen met Schacht, hoewel de liberale voorman geen partij was voor de geslepen Duitse bankier. Oud gooide het op een akkoordje met Schacht, 

een voorteken voor de nazi-voorliefde (?) die Oud tijdens de bezettingsjaren ontwikkelde voor Rijkscommissaris Seyss-Inquart, aan wiens zijde hij ettelijke keren breed glimlachend kon worden gefotografeerd (Koen van Stigt Thans) bron: (René Zwaap - Leo Ries gerehabiliteerd - De Groene Amsterdammer | 29 oktober 1997)

Gijzelaars

Het volk wordt meer en meer geknecht en komt in verzet. Dit verzet neemt steeds groter vormen aan en Rauter is woedend dat hij die domme Nederlanders niet in bedwang kan houden. Hij neemt dan het besluit een groot aantal Nederlanders gevangen te nemen en op 4 mei 1942  begint hij op grote schaal politici en andere vooraanstaande landgenoten te gijzelen. Zij worden inderdaad als gijzelaars behandeld –hun aantal bedraagt op dat ogenblik circa 600- en ondergebracht in het Seminarie Beekvliet te St. Michelsgestel. Eén van de gijzelaars is de heer Bennekers. Later, half juni 1942, wordt nog eens op grote schaal gearresteerd en nu wordt de vangst opgeborgen in het groot-Semenarie te Haaren. (1)

Rauter dreigt, als het verzet niet ophoudt, een aantal gijzelaars ter dood te zullen brengen, doch de Nederlandse bevolking trekt zich van zijn dreigementen niets aan en het verzet neemt alleen maar in felheid toe.

Aanslag spoorwegviaduct

Dan volgt op 7 augustus 1942 de aanslag op het spoorwegviaduct te Rotterdam, tussen het station Delftsche Poort en het station Beurs (thans respectievelijk station CS en Blaak), recht tegenover het hoofdbureau van politie door leden van de Nederlandse Volks Militie (NVM), een para communistische verzetsorganisatie.

Vergelding

De daders blijven onvindbaar en Rauter is des duivels.

Hij stelt een limiet, waarbinnen de daders zich gemeld moeten hebben. Zo niet, dan zal een aantal gijzelaars ter dood worden gebracht. Niemand meldt zich en in de nacht van 14- op 15 augustus 1942 zal het drama zich voltrekken. In de vroege nacht dreunen de Duitse laarzen over de slaapzalen in Beekvliet en worden 5 gijzelaars van hun bed gelicht. Het zijn:

Mr. Robbert Baelde, Christoffel Bennekers, Mr. Otto Ernst Gelder graaf van Limburg Stirum, Willem Ruijs en Alexander baro Schimmelpenninck van der Oije. (1)

 Zij worden naar de heide bij Goirle gebracht en als de zon haar eerste stralen over de heide werpt, sterven zij voor het vuurpeloton.(1)

 In de ochtend van 15 -8-1942 werden door de Duitsers 5 personen, onder wie C. BENNEKERS in de bossen van "Gorp en Rovert" te Goirle gefusilleerd. Als eerder in gijzeling genomen Nederlanders werden zij gefusilleerd op bevel van Generaal der Flieger Christiansen als represaille voor de sabotage op 7 augustus 1942 aan een spoorlijn in ROTTERDAM (Bron: Traceofwar)

Bennekers naar kampcommandant

(...) Op 14 augustus, ’s avonds om halftien, wordt Pijls' kamergenoot Bennekers bij de kampcommandant geroepen. Hij moet zijn spullen pakken. De bewaking is inmiddels op dubbele sterkte gebracht. Vanuit de aula is te zien hoe twee mitrailleurs worden opgesteld; op de gangen drommen gijzelaars in pyama’s samen. ‘O, o, wat een vreeselijke oogenblikken,’ aldus Pijl in zijn dagboek. Bennekers vult zijn koffer, een soldaat wijkt geen moment van zijn zijde. ‘Hij gaat, weer begeleidt door den soldaat, naar de w.c.,’ schrijft Pijl. ‘Als hij terugkomt neemt hij nog 3 broomtabletjes voor de zenuwen. Hij huilt niet, maar de wanhoop is op zijn gezicht te lezen. Hij is dof.’

Pijl pakt de koffer op en loopt met Bennekers mee naar de kamer van de commandant. Daar treffen ze een tweede gijzelaar uit Rotterdam: Willem Ruijs, directeur van rederij Lloyd. Zittend in een overvalwagen, geflankeerd door SS'ers met bajonetten op de geweren, verlaten Bennekers en Ruijs tegen elven het kamp. Een uur later verloopt het ultimatum. (...) (Bron: bakschrijft.nl) 

De Rotterdamse hoofdinspecteur van politie Christoffel Bennekers was een van de vijf gijzelaars die op 15 augustus 1942 werden gefusilleerd.

Een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van de Rotterdamse Inlichtingendienst

De Inlichtingendienst, die enkele maanden na mei 1940 op last van de bezetter zijn werkzaamheden hervat, weet zich tot april 1941 als een normaal werkend onderdeel van de politie te handhaven. April 1941 wordt echter het grote keerpunt en de bezetter staat op het standpunt: "Wie niet voor ons is, is tegen ons ".
Na de debacle - vanuit het standpunt van de bezetter bekeken uiteraard - met de inspecteur De Jong, komt de bezetting van de dienst te bestaan uit de Duitsers welgevallige inspecteurs en rechercheurs.
In mei 1941 worden de inspecteurs Van Groningen, Willem, (30-3-1908) (zie krantenartikelen; doodstraf),

 

Bron: Het Vrije Volk : democratisch-socialistisch dagblad, dd 19-02-1946

Bron: Het Vrije Volk, dd 28-7-1945

en Breugem, Jacob, (26-11-1906 - 28-11-1944) (zie krantenartikelen, aanslag), bij de ID. geplaatst en in december 1941 volgt Van Wijk, Jacob Cornelis, (19-8-1913)(zie krantenartikel, 10 jaar gevangenisstraf) . Van Wijk , is de eerste, die officieel verdwijnt, want hij gaat in december 1942 over naar de "Gemachtigde voor de Prijzen".

Inmiddels is de heer Van Groningen met twee rechercheurs in augustus 1941 gedetacheerd bij het "Vrijwilligerslegioen Nederland".
De inspecteur van politie Couperus, Otto, (29-10-1898), wordt in oktober 1942 geplaatst bij de dienst, waarvan de naam medio 1942 is gewijzigd in Groep 10, doch hij gaat juli 1943 weg en wordt korpschef in Venlo.

Ook de heer Breugem verdwijnt in 1943, want in december wordt hij door de bezetter tot korpschef gebombardeerd in Amersfoort. Later zal hij daar door zijn eigen vrienden per abuis worden doodgeschoten. De heer Van Groningen, die uit het Legioen is teruggekeerd, blijft nog tot maart 1944, en wordt dan voor zijn diensten beloond met een bevordering tot Politiepresident te Utrecht.
De naam van Groep 10 wordt in het voorjaar van 1944 gewijzigd in S.D.-Fahndungskommando en het is nu een volkomen Duits onderdeel geworden.

SD aan de Heemraadssingel

De dienst zetelt slechts ten dele weer aan het hoofdbureau en na "Dolle Dinsdag", 5 september 1944, verdwijnen de heren van het hoofdbureau en zit men in het gebouw van de S.D. aan de Heemraadssingel. Een aantal rechercheurs wordt door de bezetter niet volledig meer vertrouwd en zij worden na september 1944 teruggeplaatst naar afdelingen van de politie.

Hieronder volgt een opsomming van de namen van de rechercheurs, die op en na 30 april 1941, de datum van: "Wie niet voor ons is, is tegen ons”, bij de ID zijn geplaatst. In 1941 zijn dit achtereenvolgens:

Jager, J.; van Leest, A.; van Huis, G;. Belder, C; Meerstens, D.J.; Los, Y.J;. Staghouwer, H..M.; Boonstoppel, G.. W inkelman, L.; de Visser, D.; Verhoeve, J.H., Posthuma, S.; van Velzen, J.; Stuiver, J.M.H.; Wessels, H.W.; Oterdoom (zie krantenartikel), H.; Joolen, J.D.N. van Kampen, J.H.; Prikkee, M.; van der Heulen, J.F.; Tol, J.; Bruijn, Ph.H.; Pikaar, Ph.; Letsch, G.J.; Schoonus, J.J.; Visser, P. en Jakobs, A.

In 1942 zijn het achtereenvolgens:
Meijer, P.H.;Oberg, J.A.; Cabalt, J.J.; Jansen, M.;en Buunk, H.J.

In 1943 volgen dan nog: Graeler, G. en Erwich, P.

 ________________________________________________________________________

Op het adres Heemraadssingel 217 was vanaf november 1944 de Aussenstelle van de Sicherheitsdienst gevestigd. De SD was in Nazi-Duitsland de inlichtingendienst die informatie verzamelde over tegenstanders van het regime. De Sicherheitspolizei (Sipo), die hier ook gevestigd was, voerde de arrestaties uit. De ROTTERDAMSE Groep 10 werkte met hen samen (Bron: couvreur.home)

_________________________________________________________________________

 Bron: Het Vrije Volk : democratisch-socialistisch dagblad, dd 19-07-1947

Naast de politiemensen wordt in de loop van de bezetting een groot aantal hulpagenten bij Groep 10 geplaatst. Het zijn vanzelfsprekend allen figuren, die de bezetter zeer welgezind zijn en enkelen worden zelfs tot wachtmeester gebombardeerd.In 1942 worden als hulpagent bij Groep 10 geplaatstst:

Barkmijer, W.H., Bunk, P.; (zie krantenartikel),  Nieuwstad, J.W.E.; Pieters, A.; Doornheim, C.; de Pree, A.H.; van Haaren, M.; 

Bron: Het Vrije Volk : democratisch-socialistisch dagblad, dd 04-09-1946

Bron: Provinciale Drentsche en Asser courant, dd 21-12-1946

Paanakker, P.J.L.; Eilers, J.C.; Struijvenberg, J.P.; Voogt, J.J.; Seton, F.; Flux, A.; Palli, A.;de Geus, C.C (zie krantenartikel), van Herp, G.C.; van der Meer, J.C.; Meijer, P.G.J.; Onstenk, F.O.; de Hoog, W.A.C.; Besselink, H.F.; van Kassen, J.J.; Jolmers, J.J.;. Op Denrouw, A.; Peereboom, J.M.F.;
Van Baarle, A.; Peereboom, M.A.; Binkhorste, J.C.M.;. van Velzen, C.N.; De Haan, G.A.; Bulten, H.;
Noest, J, en Katwijk,W. 

In 1943 worden bij groep 10 geplaatst:
Jansen, G,; Voogd, J.; van Eijk, W.J.; Stuiver, W.G.J.; Moelker (zie afbeelding krantenartikel) P.; Winkelman, C.L.; Bakker, J.; Boogmans, C.B.;. van Blooijs, J.;Heijndijk, F.C.; de Jongh, H.H.; Rotteveel, B.H.M.;. Rotsteeg, P.;  van Breemen, P.; Groen, F.; Hugens, H.F.(1)

 

Inlichtingendienst wordt Groep 10
Met ingang van 13 september 1942 werd de ID daadwerkelijk opgeheven. Het personeel werd als Groep 10 bij de Recherche ingedeeld. Dit was overigens alleen een organisatorische kwestie, want in de praktijk bleef Groep 10 een zelfstandig opererende eenheid. De door Boelstra (*) gevraagde uitbreiding werd spoedig gerealiseerd door het aanstellen van hulpagenten. In de periode van oktober 1942 tot eind 1943 werden ongeveer zestig hulpagenten bij Groep 10 aangesteld, die nagenoeg allemaal pro-Duits en lid van de NSB waren. (8) (blz. 345) 

Na de aanslag op Breugem, wordt Broersen via een brief geadviseerd om de kennis van de inspecteurs en rechercheurs van de ID op het gebied van de grondslagen van het marxisme en de Gegnerkunde te verhogen via voordrachten van docenten aan de Führerschule der Sipo in Berlijn. Uit de stukken blijkt niet dat de studiereis heeft plaatsgevonden. Hoewel de werkzaamheden van Groep 10 nagenoeg hetzelfde bleven als die van de ID, werd het controleren en arresteren van joden en tegenstanders van de Nieuwe Orde de voornaamste taak, waardoor Groep 10 een verlengstuk van de Duitsers werd.

Bron: De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, dd 02-10-1946

Bron: Het Vrije Volk : democratisch-socialistisch dagblad, dd 16-07-1947 waar gesproken wordt over verraders voor 'Groep 10' te weten marinier Christoffel Disse en Gerard van Ee

- De vervolging van joden en alles wat daar betrekking op had.
- Inbeslagneming en bewaking van inboedels van joodse woningen.
- Op- en nasporing van niet ingeleverde radio’s en vervolging van de bezitters.
- Ophalen van communisten voor de Aussendienststelle.
- Het verrichten van spionagediensten voor de Aussendienststelle met betrekking tot verdachte personen en illegale organisaties.
- Werken met betaalde verraders, die met valse papieren en zonodig onder vaderlandslievende voorwendsels de haarden van verzet tegen het Duitse bewind opspoorden.

- verstrekking van inlichtingen over politieke betrouwbaarheid ten aanzien van sollicitanten voor weermachtsinstellingen en allerlei Duitse en Nederlandse instanties, waaronder de politie zelf.

- Verder alles wat bevorderlijk was voor de versteviging van de positie van de bezetter. (8)

 

 Onderstaande lijst toont aan dat de werkzaamheden van Groep 10 zeer divers waren:
- Opsporen en aanhouden van voor Duitse instanties verdachte personen.
- Uitzoeken van alle mogelijke beledigingen van de NSB, haar leden of van de Wehrmacht.
- Nasporing van sabotagegevallen.
- Opsporing en vervolging van Nederlanders, die verboden insignes en dergelijke droegen.
- Ontbinding van verboden verenigingen en dergelijke en de inbeslagneming van daaraan toebehorende goederen.
- Opsporing, inbeslagneming en vernietiging van boeken, die om de een of andere reden geacht werden antinationaal-socialistisch te zijn.

Bron: Algemeen Handelsblad, dd 01-06-1948

Volgens de voorschriften stond Groep 10 rechtstreeks onder de hoofdcommissaris en was men alléén aan hem verantwoording schuldig. In de praktijk kwam hier weinig van terecht, omdat Groep 10 zich steeds meer begon te richten tot de Aussenstelle en daardoor de kloof tussen hen en het Rotterdamse korps almaar groter werd. Het overgrote deel van de ‘goede’ politiefunctionarissen probeerde zover mogelijk uit de buurt te blijven van de Duitse handlangers, maar waren daarnaast blij met hun aanwezigheid, omdat de leden van Groep 10 de meeste ‘vuile’ karweitjes opknapten, waardoor deze groep met recht ‘de schrik van Rotterdam en omstreken’ genoemd mag worden.
Groep 10 was overigens binnen het Nederlandse politieapparaat niet bijzonder, want de meeste steden beschikten over zo’n ‘gevreesde’ dienst. Medio 1942 kregen steden, waar nog geen politieke politieafdeling aanwezig was, van de bezetter opdracht er een op te richten.

 

 Deze vrijstelling van 23 augustus 1942, uitgegeven aan een reiziger die na de spertijd via de snelste en kortste weg naar huis toe te begeven. Hij is uitgegeven door de Politie Rotterdam, de Hoofd-Commissaris van Politie, J.J. Boelstra (Bron: Oorlogsleven 40-45)

Dordrecht

De commissaris van Dordrecht deelde bijvoorbeeld op 19 november 1942 mee, dat hij in opdracht van de Aussenstellenleiter Rotterdam, twee agenten had aangewezen, die speciaal belast waren met de zaken van de SD. Deze agenten hadden een afzonderlijke woning, aan de Singel 106 a rood, als bureau betrokken. (8)(blz. 346 e.v.)

Misstanden
Boelstra merkte overigens direct na zijn ambtsaanvaarding op dat er bij de politieke dienst van alles mis was. Diverse personeelsleden hadden zich schuldig gemaakt aan diefstal of mishandeling. Wanneer na onderzoek bleek dat iemand van Groep 10 zich aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt, dan strafte Boelstra hem dubbel zwaar, omdat hij van mening was dat juist iemand van de politieke dienst zich voorbeeldig moest gedragen. Voor de leden van Groep 10 was het moeilijk om van andermans (o.a. joodse) spullen af te blijven, maar hierover meer in het volgende hoofdstuk. Naast het wegnemen van goederen hadden enkele

Johannes Boelstra (Bron: Wiki)

rechercheurs het onderdruk zetten en mishandelen bij verhoren van de Duitsers overgenomen.
Stoffel S. K., zoon van een beruchte politieman uit Spijkenisse, was hiervan regelmatig getuige. Omstreeks april 1943 had hij gesolliciteerd als schrijver bij Groep 10. Hij deed dit op aanraden van rechercheur J. van Velzen, die hij via anderen had leren kennen. Op 1 juni 1943 werd K. aangesteld als hulpagent van politie en geplaatst bij Groep 10. Daar werd hij belast met lichte administratieve werkzaamheden en met loopwerk. Deze werkzaamheden verrichtte hij, ook nadat omstreeks maart 1944 Groep 10 veranderd was in Fahndungskommando, tot september 1944. Naar eigen zeggen had hij nimmer aan enige werkzaamheden
buiten het bureau deelgenomen. 

Hij zag wel, en zelfs meer dan eens, dat binnengebrachte joodse arrestanten mishandeld werden. Hij had gezien dat rechercheur G.J. Letsch (zie krantenartikel) in het keukentje, gelegen achter het vertrek waar K. zat, een joodse man zodanig in het gezicht sloeg, dat het bloed uit diens neus tegen een aan de wand hangende plattegrond van Rotterdam spatte. (8)(blz 347) Bruijn was afkomstig uit het in 1941 door Rotterdam geannexeerde dorp Overschie, waar hij sedert 1 december 1928 als politieambtenaar werkzaam was.

Voor de overgang naar Rotterdam was hij agent van politie en tevens plaatsvervangend chef van de politie Overschie. Hij werd op 22 september 1941 bij de ID geplaatst.
Nadere gegevens of verklaringen van zowel Bruijn als Frikkee zijn niet in de archieven aanwezig, omdat beiden tijdens de bezetting door het verzet zijn doodgeschoten. (8)(blz. 355) 

Bron: De vrije stemmen van Schouwen-Duiveland, tevens mededeelingenblad militair gezag, dd 24-07-1946

Justitiële Dienst
Over dit onderdeel van Groep 10 is nog minder bekend dan van de voorgaande groepen. Uit de dossiers valt af te leiden, dat men zich op beperkte schaal bezighield met onderzoeken die betrekking hadden op het verzet. G. Graeler, die in 1913 was aangesteld als agent derde klas, was door Breugem gevraagd de leiding van de Justitiële Dienst op zich te nemen. Graeler had medio jaren ’30 al enige tijd bij de ID gewerkt. In of omstreeks maart 1943 werd Graeler ontboden bij Breugem. Deze vroeg hem of hij zin had bij zijn dienst geplaatst te worden, omdat hij iemand nodig had, die op de hoogte was van de behandeling van justitiële aangelegenheden. Breugem beloofde Graeler dat, wanneer hij tot de NSB zou overgaan, voor hem de kans bestond om bevorderd te worden. Graeler antwoordde Breugem dat zijn politieke inzichten niet met die van Breugem strookten, dat hij er niet aan dacht om tot de NSB over te gaan en dat hem de in het vooruitzicht gestelde promotie niets kon schelen.

(Bron: De Banier, staatkundig gereformeerd dagblad, dd 15-9-1932)

Voor assistentie in justitiële aangelegenheden werden de rechercheurs J.D.N. Joolen en D.J. Meertens door Breugem aan Graeler
toegewezen. Aanvankelijk ging Joolen met Graeler op stap, omdat Meertens ziek was. Toen Meertens weer in dienst kwam trok hij Joolen naar zich toe en negeerde Graeler volkomen, ofschoon hij hun chef was. Uit de dossiers blijkt dat de dienst van Graeler zich nauwelijks met de bestrijding van de illegaliteit heeft beziggehouden, omdat de leden van de Rotterdamse Aussenstelle deze werkzaamheden merendeels zelf deden.

Joolen

Tenslotte werd afgesproken dat Breugem hem nog eens zou opbellen om te vernemen hoe hij erover dacht. Van dit opbellen door Breugem was echter niets gekomen. Enige tijd later vernam Graeler dat hij toch was overgeplaatst naar de ID. Na zijn plaatsing belastte Breugem hem met de leiding van de afdeling Justitiële Zaken.Een belangrijke taak van deze dienst was het controleren van gegevens, die van de communisten bij de ID op een kaartsysteem geplaatst waren en het inwinnen van informatie.

Jacob Breugem, chef Inlichtingendienst van de politie te Rotterdam, 1941-1943

 

 

<- Joolen, Jacobus Dirk Nicolaas, geboren 5 september 1904 te Rotterdam en overleden te Utrecht op 26 maart 1945. Gehuwd met Maria Anna Broeders. Beroep: hoofd- wachtmeester der Staatspolitie. Adres: Insulindestraat 153a. Kerkelijke gezindte: geen. Joolen was werkzaam bij Groep 10 en onder meer betrokken bij het oprollen van verzetsgroepen. Hij is op 26 maart 1945 in Utrecht geliquideerd (14).

Verzetsgroep "Vrij Nederland"

Het monument

Het monument aan de Eerste Pijnackerstraat te Rotterdam is een bronzen reliëf in de vorm van een fakkel. Bovenaan is een afbeelding van een mensenfiguur aangebracht die met gespreide armen een aantal figuren beschermt: links vrouwen en kinderen die worden weggevoerd en rechts mannen die te werk worden gesteld. Aan de voet van het reliëf zijn symbolen aangebracht van het werk dat de slachtoffers deden: het vervalsen van persoonsbewijzen en het drukken van illegale geschriften.

Oprollen verzetsgroepen door rechercheurs van Groep 10

Een enkele keer waren rechercheurs van Groep 10 toch succesvol bij het oprollen van verzetsgroepen.

 

De tekst op het reliëf luidt:

'J.J. HAMELINK
GEB. 24 JUL. 1902
E. ZWITSER
GEB. 10 FEBR. 1914
T. VAN EST
GEB. 19 JUL. 1913

† 18 OCT. 1942'.

De fakkel staat symbool voor het verzetsvuur.

(Bron: 4en5mei.nl)

Op 18 oktober 1942 waren vijf rechercheurs van Groep 10 omstreeks 11.30 uur betrokken bij een inval in een pand aan de 1e Pijnackerstraat, waar een verboden vergadering zou worden gehouden. Op het moment van de inval hielden elf verzetsmensen van de groep ‘Vrij Nederland’ een vergadering in een bovenzaal van het gebouw ‘Geloof en Vrijheid’ aan de 1e Pijnackerstraat 102-106. Eén van hen verzette zich, waarna direct een schietpartij ontstond. Rechercheur G. van Huis, die daarbij gewond raakte, was de enige die na de bevrijding over dit geval gehoord kon worden, omdat de anderen tijdens de bezetting door het verzet geliquideerd waren. 

Van Huis verklaarde dat hij op een zondagmorgen in 1942, terwijl hij bij een afdeling geplaatst was die de huizen van joden leeghaalde (Hausraterfassung), wegens personeelsgebrek moest invallen aan het hoofdbureau. In de loop van de morgen kreeg hij met vier andere rechercheurs van Groep 10 opdracht om een onderzoek in te stellen in een bovenzaal van het gebouw aan de 1e Pijnackerstraat 102, alwaar op dat tijdstip een bijeenkomst zou worden gehouden.

Bijzonderheden omtrent deze bijeenkomst waren niet bekend. Omstreeks halftwaalf kwamen de rechercheurs daar aan en, nadat was opengedaan, gingen zij de trap op naar boven. Boven aan de trap vatte Van Huis post en gingen J.F. van der Meulen, Bruijn en Jager, de man die open gedaan had voor zich uitduwend, een tegenover de trap aan het einde van de gang gelegen vertrek binnen. Van Huis hoorde dat een rechercheur de aanwezigen gelastte om met de handen omhoog en met het gezicht naar de muur te gaan staan. Van Huis kon dit heel goed horen, omdat de deur achter hen open gebleven was. Hij hoorde dat een twistgesprek ontstond tussen Jager en één van de aanwezigen en hij zag door de openstaande deur dat die man in de richting van Jager liep. Tijdens het twistgesprek hoorde Van Huis die man roepen: ‘aanpakken’. Hij zag dat Jager met zijn pistool in de hand een slaande beweging in de richting van die man maakte en onmiddellijk daarop schoot hij, terwijl hij tegelijkertijd aan de anderen het bevel gaf: ‘Schiet ze neer, jongens.’ De man, die op Jager toegelopen was, viel door het schot van Jager als een blok neer. Een beroep op verdediging tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zou volgens Van Huis niet sterk gestaan hebben. Op het bevel van Jager begonnen twee andere rechercheurs als razende te schieten. Later zou een van deze rechercheurs gepocht hebben, dat hij er drie als kakkerlakken had neergeschoten en daarbij twee houders met patronen had leeggeschoten. Op het schieten liep Van Huis naar binnen en bij de deur werd hij door één van de aanwezigen beetgegrepen, met wie hij begon te vechten. Tijdens dit handgemeen kreeg Van Huis een schot door zijn linkerarm, welk schot vermoedelijk door rechercheur Bruijn was afgevuurd. Van Huis vermoedde niet dat de aanwezigen op de bijeenkomst wapens bij zich hadden. Bovendien waren zij tevoren, toen zij langs de muur stonden, nog oppervlakkig gefouilleerd. (8)( blz. 360 e.v.) 

De drie dodelijk getroffen verzetsmensen zijn: Teunis van Est (1913-1942), Jacob Jan Hamelink (1902-1942) en 
Emanuel Zwitser (1914-1942) (Bron: 4en5mei.nl) .

Overlevende Frederic Jean KROP

Frédéric Jean Krop, de zoon van een protestantse geestelijk, studeerde recht en economie en was een amateur schaakspeler. Hij was een intellectueel met een diepe interesse in de Torah en in de Joodse gedachte. In de vroege dagen van de oorlog vervalste Frédéric identiteitskaarten, waardoor Joden, onder wie Elkan de Jong en Ies Brucker, in staat waren om zich te verbergen. In 1941 hebben de Duitsers hem gearresteerd, maar na een tijdje hebben ze hem vrijgelaten. Hij keerde onmiddellijk terug naar zijn illegale ondergrondse activiteiten. In 1942 werd Frédéric echter weer gearresteerd tijdens een ondergrondse ontmoeting. Deze keer Duitsers stuurden hem naar de gevangenis in Scheveningen, waarvandaan hij naar Vught en Dachau werd overgebracht. Frédéric overleefde de oorlog maar verloor een long. Onmiddellijk na de oorlog nodigde koningin Wilhelmina Frédéric uit om haar te bezoeken. Hij werd later de voorzitter van het Rotterdamse gedeelte Expoge, de organisatie van voormalige politieke krijgsgevangenen en de burgemeester van Bleiswijk, Zuid-Holland.
Op 9 maart 1968 herkende Yad Vashem Frédéric Jean Krop als rechtvaardig onder de naties.

Eric Krop

Frederic Jean KROP (1916-1977) bleek één van de gewonde verzetsmensen na de aanval van Groep 10. Dr. W. Bos heeft na zijn overlijden zijn leven de revue laten passeren.

In de nacht van de eerste op de tweede Paasdag - 10/11 april 1977 - ging dr. Frederic Jean Krop, op 20 mei 1916 te Rotterdam geboren, van ons heen.
Hoewel men bij Eric Krop aan veel plaatsen, gebieden en landen kan denken, was hij niet alleen van afkomst, doch ook van aktiviteit een specifiek Rotterdamse persoonlijkheid.
Hij werd er geboren en bij de overval in 1942 op het wijkgebouw 'Geloof en Vrijheid' van zijn vader, de bekende Rotterdamse predikant ds. F. J. Krop, gewond en gearresteerd. Na de bevrijding en zijn terugkeer uit Dachau, werd hij er lid, later fractievoorziter, voor de C.H.U. van de Rotterdamse Gemeenteraad.
Hij nam er deel aan de (bestuurs)arbeid van een groot aantal verenigingen en organisaties en bleef er metterwoon gevestigd, ook na zijn benoeming tot burgemeester van Bleiswijk in 1969, tot aan zijn overlijden.
Landelijke en internationale bekendheid genoot hij door zijn aktiviteiten ten behoeve van het geestelijk en daadwerkelijk verzet gedurende de jaren van bezetting en terreur (1940-1945), zijn ijveren voor culturele betrekkingen met Belgisch en Frans Vlaanderen, voor de Europese Beweging en voor staat en volk van Israël.
Kenmerkend voor hem was dat hij bij ondervonden teleurstellingen en kwellingen in de bezettingsjaren en opgedane onaangename ervaringen daarna het vertrouwen bleef behouden in een mens en mensheid voortstuwende wereldorde. Pasenwas voor hem een 'En toch-feest', het was op Pasen, dat hij overleed.
Bij zijn crematie op vrijdag 15 april 1977 mochten dr. P. J. Barnouw, voormalig predikant te 's-Gravenhage, en ondergetekende erop wijzen, dat het streven naar gerechtigheid en broederschap drijfveer en richtsnoer waren voor zijn denken en handelen. Hij heeft, zoals Barnouw zei, niet neergezeten bij de schijnbare zinloosheid van het leven. Hij liet het niet bij de theorie, maar is zeer velen behulpzaam geweest bij het vinden van hun weg. Het bevorderen van de ontmoeting tussen mensen onderling en het geven van steun daarbij stond centraal bij zijn handelen. Zelf heb ik tientallen jaren lang van zijn trouwe vriendschap genoten.
Na het Marnix Gymnasium te Rotterdam te hebben doorlopen behaalde hij in 1940 te Leiden de graad van meester in de rechten. Reeds in april 1941 werd hij gearresteerd en ontslagen uit overheidsdienst, de Economische Voorlichtingsdienst, waar hij inmiddels werkzaam was. Na zijn terugkomst vestigde hij zich als advocaat en procureur te Rotterdam.

Jaap Hamelink

Jacob Jan HAMELINK (24- 7- 1902 Kruiningen - 18-10-1942 in Rotterdam) 40 jaar oud, burg. staat: gehuwd, beroep: autogeen-lasser in de Centrale Werkplaats van de NS in Haarlem, geloof: geen, Noorderbegraafplaats te Haarlem

Achtergrond

Jaap Hamelink zette zich sterk af tegen het werken voor de bezetter. Vanaf het begin van de bezetting spoorde hij zijn collega’s aan om het arbeidstempo te verlagen en de ‘bazen’ om de controles te matigen. In het hele land riep hij NS-medewerkers op de gelijkgeschakelde spoorwegvakbond te verlaten.

In 1941 riep hij het NS-personeel op deel te nemen aan de Februaristaking. Op verdenking deze staking mede te hebben georganiseerd, werd hij gearresteerd, maar korte tijd later vrijgelaten. Uit principieel bezwaar nog langer voor de bezetter te werken, nam hij in september 1941 ontslag.

Verzetsactiviteiten

Hamelink begon zijn verzetsactiviteiten met het organiseren van huiskamerbijeenkomsten. Hierin bracht hij mensen met verschillende politieke en godsdienstige overtuiging samen. Uit deze bijeenkomsten groeide een landelijke verzetsgroep.

Vanaf februari 1942 gaf Hamelink het illegale blad De Kern uit. Hierin protesteerde hij vooral tegen het inzetten van werklozen voor Duitse bouwactiviteiten. Daarnaast verspreidde zijn groep het illegale blad Verzet. Dit orgaan voor de nationale bevrijding stond onder redactie van de socialist Koos Vorrink.

Hamelink behoorde tot de eersten die persoonsbewijzen van Joden vervalsten. Hij deed dit door de ‘J’ ervan te verwijderen. In zijn woning verbleven ook Joodse onderduikers.

Arrestatie en moord

Op 18 oktober 1942 gaf Hamelink leiding aan een vergadering in Rotterdam om het Nederlands verzet beter te organiseren. De vergadering bleek verraden te zijn door een kennis van één van de deelnemers. ‘Foute’ rechercheurs van de Rotterdamse politie vielen de vergadering binnen. Hamelink trok een revolver en werd direct doodgeschoten.

Zijn lichaam werd op de Noorderbegraafplaats in Haarlem begraven. Op 21 november 1945 werd Hamelink herbegraven op de Eerebegraafplaats.

(Bron: https://www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu/jacob-jan-hamelink)

In het verzet

Emanuël Zwitser, “roepnaam Emiel”, was mijn vader. Is 28 jaar geworden, geboren op 16 februari 1914 te Den Haag, overleden op 18 oktober 1942 te Rotterdam

Op 25 oktober 1939 zijn hij en mijn moeder getrouwd.
Ze zijn eerst een tijdje gemeubileerd op kamers gaan wonen, tot er voldoende geld voor meubels was. Toen hebben ze in Scheveningen een huis gehuurd.
Mijn vader was verzekeringsagent bij de Centrale, na de oorlog is daar een monument voor hem en nog een persoon onthuld.
Nadat de Centrale fuseerde met andere verzekeringsmaatschappijen en ze moesten verhuizen, is het monument weggegaan.

Emiel Zwitser

Nadat op 10 mei de oorlog uitbrak, kwam mijn vader al snel met de mededeling dat hij bij het verzet wilde, mijn moeder deed ook het een en ander in het verzet.
Hij was altijd tegen geweld, heeft ook dienst willen weigeren. Toen de oorlog uitbrak, speet het hem dat hij geen wapen kon hanteren, hij had er spijt van dat hij tegen dienst was geweest .

Hij besteedde al zijn vrije tijd aan het verzet, schreef krantjes, pleegde overvallen voor bonkaarten en hielp mensen aan onderduikadressen. Hij werkte bij de verzetsgroep “Bakker”. Er kwamen al snel 2 joodse onderduikers bij ons in huis. Die sliepen op de matras, mijn ouders sliepen op de spiraal.Mijn vader had gespaard voor een divan, dat was toen erg in. Met de divan kwam er ook nog een onderduiker bij, het werd dus vrij druk in huis. Maar omdat de spiraal niet zo lekker lag, spaarden ze voor een matras. Toen die matras er was, kwamen er al gauw nog 2 onderduikers, dit maal waren het 2 kinderen, meisjes van ongeveer 9 en 10 jaar.
Omdat de spiraal niet zo fijn sliep, mijn moeder was ondertussen zwanger, stelde mijn vader voor om te sparen voor een matras. Op dat moment zei mijn moeder “nee, daar beginnen we niet aan, het huis is vol”. Ondertussen was mijn vader ook druk in het verzet, hij was ervan overtuigd dat hij het eind van de oorlog niet zou halen. Hij wilde daarom geen kinderen, maar ik werd toch geboren op 19 augustus 1942. En hij was er maar wat blij mee. Alles ging door in ons toch wel drukke gezin, van 3 gezinsleden en 5 joodse onderduikers.

Op 18 oktober 1942 was er een vergadering van de verzetsgroep in Rotterdam, in het gebouw van Geloof en Vrijheid aan de 1e Pijnackerstraat. Eind van die dag kwam er iemand aan mijn moeder vertellen dat er iets fout was gegaan, meer wist ze niet. Mijn moeder moest meteen aan de slag, ander onderdak voor de onderduikers en alle belastbare papieren weg. Die nacht werd er huiszoeking gedaan door Duitse militairen, die gelukkig niets meer konden vinden in ons huis.
De volgende ochtend werd bekend gemaakt dat mijn vader niet meer leefde, hij was 28, mijn moeder 27 jaar en ik 2 maanden.Mijn vader had altijd gezegd dat hij zich nooit levend zou laten pakken, omdat hij te veel wist en bang was om onder druk te gaan praten. Daarom alleen al was hij er van overtuigd dat hij niet in leven zou blijven. Hij heeft proberen te vluchten, enkelen hebben ook kunnen ontkomen, enkelen zijn opgepakt en drie zijn er dus doodgeschoten. Mijn vader heeft nog kans gezien om wat papieren in de piano te verstoppen Mijn vader was een vrij koppige man, die goed de leiding kon nemen, die zonder dat de ander er erg in had zijn zin wist door te drijven. Daarna moesten we al snel weg uit Scheveningen, dat werd geëvacueerd. Wij zijn bij een zus van mijn moeder en haar zoon van 14 jaar in huis gegaan. Daar was toen ruimte, omdat mijn oom gevangen zat in kamp Amersfoort. Hij werd in februari 1943 in de duinen bij Bloemendaal gefusilleerd.
Mijn tante zorgde voor mijn neef en mij, mijn moeder deed nog wat voor het verzet en trok erop uit voor eten. Ze heeft hele einden afgelegd op een oude fiets, waarbij ze ook nog het gevaar liep dat hij afgenomen zou worden, ze heeft er wel altijd luchtbanden omheen gehad. Met een broodzaag zaagde ze bomen om, om te stoken. Een keer werd ze aangehouden en mee naar het bureau genomen. Toen ze zei “jullie vergissen je, kijk nou met zo een mes kan ik toch niet zagen” waren ze het met haar eens en lieten haar gaan. Het mes is nog jaren gebruikt, voor dat waar het eigenlijk bestemd voor was, brood snijden.
Na de oorlog hebben wij nog bijna drie jaar in ons huis gewoond, waar de kogelgaten inzaten.
Op 4 mei 1961 is er in Rotterdam, aan het gebouw waar hij is doodgeschoten, voor hem en de twee anderen een monument onthuld.
Dit is mijn verhaal over mijn vader Emanuël Zwitser.(Bron::https://oorlogsgravenstichting.nl/persoon/178933/emanuel-zwitser)

Teunis van Est  1913-1942

Oorlogsslachtoffer

Is 29 jaar geworden

Geboren op 19 juli 1913 te Rotterdam
Overleden op 18 oktober 1942 te Rotterdam

Beroep: Kantoorbediende / lid verzet

Nationaal Ereveld Loenen

Vak/rij/nummerE 1247

Overval 1e Pijnackerstraat Rotterdam
Op zondag 18 oktober 1942 vond de overval in de Eerste Pijnackerstraat 102-106 plaats. Daar was een groep verzetslieden bijeen teneinde te bespreken in hoeverre men (tegen)- geweld mocht of moest gaan gebruiken bij verzetsdaden. Drie van de aanwezigen, J. J. Hamelink, E. Zwitser en T. van Est vonden de dood. Eric Krop werd zwaar gewond door een schot. in de long naar het Bergwegziekenhuis gebracht. Dezelfde instelling waar hij in het jaar 1977 driemaal zou worden opgenomen en uiteindelijk zou sterven. Na een korte onderbreking volgde daarop de hevige lijdensweg van Vught naar Dachau, waar hij tot zijn bevrijding door de Amerikanen in mei 1945 verbleef. Blijde terugkeer: als eerste uit Dachau teruggekeerde Nederlander werd hij op 13 mei door Koningin Wilhelmina ontvangen. Bittere teleurstelling óók, zowel in zijn persoonlijk leven als over de gang van zaken in het algemeen. Hoewel uiteraard fysiek en psychisch door al het ondervondene beïnvloed, verrichtte hij bijzondere prestaties. Nog in 1945 promoveerde hij aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam in de rechtswetenschappen op een proefschrift getiteld: 'De Naamloze Vennootschap in statu nascendi' en legde bovendien in de onwaarschijnlijk korte tijd van drie jaar het doctoraal examen in de economische wetenschappen aan de N.E.H, te Rotterdam met goed gevolg af.
Wat zijn werkzaamheden betreft, hij verleende aan enige overgangsinstanties, die na de bevrijding optraden, medewerking, concentreerde zich op het economisch-bedrijfsjuridische-advies. Zijn brede belangstelling, op de gehele mens en zijn omgeving gericht, deed hem bestuursfuncties vervullen in verscheidene organisaties; wij noemen de Europese Beweging, de Expogé (vereniging van ex-politieke gevangenen uit de bezettingstijd) en de Vereniging voor Facultatieve Lijkverbranding. In 1959 werd hij raadslid, in 1961 - na het overlijden van ir. P. Boersma - fractievoorzitter voor de C.H.U. Als hij op 22 mei 1969 afscheid neemt, heeft hij in commissies en gemeenteraadszittingen bijdragen geleverd over diverse onderwerpen als: havens en industrieterreinen in Botlek en Europoort, de Luchthaven Rotterdam, het concert- en congresgebouw De Doelen, het openbaar lichaam Rijnmond en de wijkraden.
In deze periode 'leerde' hij het concrete besturen van een gemeente. Duidelijk blijkt uit de inhoud van zijn gesproken en geschreven woord dat hij zocht naar een evenwicht tussen werkgelegenheid en omgevingsaantasting. Industrie-uitbreiding, Rijnmondstructuur, wijkraden en sociale wijkopbouw, vervuiling van Rijn en Maas, werden vanuit die visie behandeld.
Als logische consequentie van deze arbeid werd hij in 1969 benoemd tot burgemeester van Bleiswijk. Een ambt dat hij met genoegen en wijsheid tot zijn heengaan zou bekleden. Zijn getuigende kracht had onder het opdoen van concrete bestuurlijke ervaring niet geleden. Dit bleek in en buiten de Rotterdamse Gemeenteraad, in en buiten College en Raad van degemeente Bleiswijk. Of het nu ging om straatnamen voor verzetslieden, een centraal verzetsmonument, een Israëlweek, eenherdenkingsreliëf aan de nieuwe synagoge en de aansluitende naamsverandering van een stukje Paetsstraat in A.B.N. Davidsplein in Rotterdam of de naamgeving van de Anne Frankschool in Bleiswijk, hier sprak de mens Krop, die vooral ook een ereschuld aan omgebrachten toekomstgericht wilde helpen delgen. Als voorzitter van het Comité 'Ereschuld aan omgekomen Joodse stadgenoten' aankondigend dat het Comité aan de z.g. klaagmuur van de Synagoge een herdenkingsreliëf zal laten aanbrengen ter ere van de tienduizend in de Tweede Wereldoorlog omgebrachte Joodse Rotterdammers zei hij dan ook: 'Hoe dikwijls lazen wij tijdens de vervolging Prediker waar hij zegt (4 : 1-4): "Wederom aanschouwde ik alle onderdrukkingen die onder de zon geschieden, en zie: tranen der onderdrukten, en zij hadden geen trooster; maar aan de zijde hunner onderdrukkers was macht - en zij hadden geen trooster.
Daarom prees ik de doden die reeds lang gestorven zijn, gelukkig boven de levenden die nog in leven zijn, en gelukkiger dan die allen prees ik dengene, die er nog niet geweest is, die nog niet heeft heeft aanschouwd het boze werk dat onder de zon geschiedt" 
De vijf jongens Krop - zoons van een Nederlandse predikanten een Franse moeder, Seignobos genaamd - waren vertrouwd gemaakt met geloof en historie van het volk van Israël. Drie werden predikant, allen waren op enigerlei wijze bij een vorm van verzet betrokken. Allen ook stierven vóór Erics heengaan -drie in 1973 -; de invloed die daarvan op hem uitging was zeer (Bron: rjb.x-cago.com/GARJB)  

Loeki Metz penning Dr. F.J. Krop uit 1978. Voorzijde; portret naar links en tekst: 1916 Eric 1977 Dr.F.J. Krop'. Keerzijde: Voorstelling van een groep mensen in een gevangenenkamp met bewaker; tekst: Als het Joodse volk zou zijn uitgeroeid zou ik Jood zijn geworden om het Joodse volk voor te zetten. Afmeting: diameter 12 cm. Prijs: Verkocht (Bron: tussenkunstendesign.nl)

Verzet liquideert ‘foute’ politiemensen

Uit een bewaard gebleven lijst blijkt dat alleen al in Rotterdam vanaf 12 november 1944 tot begin mei 1945 aan leden van de illegaliteit 132 maal opdracht gegeven werd tot liquidatie van met namen genoemde personen. Hieronder bevonden zich ook zeker twaalf politiemensen. In heel Nederland zouden tussen maart 1943 en januari 1945 door het verzet gevaarlijke politieambtenaren geliquideerd zijn. Als deze cijfers kloppen, dan was 35 procent van het totaal aantal geliquideerde politiemensen afkomstig uit Rotterdam. Dit hoge percentage zegt meer over het actieve Rotterdamse verzet, dan over de houding van het Rotterdamse korps. Met de mislukte aanslag op de chef van Groep 10, Breugem, in mei 1942 liet het verzet zien wat ze met verraders en collaborateurs van plan was. Hierna duurde het tot begin september 1943 voordat het verzet weer een aanslag op een rechercheur van Groep 10 pleegde.

Bruijn, Philippus  Hendrikus, geboren 23 maart 1898 te Amsterdam en overleden te Rotterdam op 4 september 1943 (14)

Op 4 september 1943, omstreeks 08.45 uur, schoot een wielrijder rechercheur Bruijn in de Vroesenlaan neer. Bruijn die door twee schoten in het hoofd werd getroffen, overleed om 11.27 uur in het Bergwegziekenhuis. Volgens een verslag van een collega rechercheur van Groep 10 vond de begrafenis van Bruijn op 7 september op de Algemene begraafplaats Crooswijk in Rotterdam plaats (zie krantenartikel). Omdat hij gevallen was in de dienst, had de teraardebestelling met korpseer plaats. De rouwstoet werd om 15.00 uur aan het Noordplein opgewacht door de Stafmuziek van het Rotterdamse korps en door een detachement van de Ordepolitie. Hier werd de stoet opnieuw geformeerd. De stoet vervolgde, onder grote belangstelling van het publiek, zijn weg langs het Noordplein en de Linker Rottekade naar de begraafplaats. Bij de ingang van de begraafplaats sloten Boelstra, Polizeimeister Biester, als vertegenwoordiger van de Verbindungsoffizier bij de BdO, de Untersturmführer Darmstädter, als vertegenwoordiger van de BdS, Aussenstelle Rotterdam, de Kapitein der Staatspolitie G.A. Alberda, als vertegenwoordiger van de Kameraadschapsbond en verder collega’s en vrienden zich bij de stoet aan. Nadat door de familieleden bloemen op het graf waren gestrooid, werden nog een vijftal kransen op het graf gelegd; namelijk van het Rotterdamse politiekorps, van de Aussenstelle Rotterdam, van de Orpo, van het personeel van Groep 10 en van de Kameraadschapsbond. Na deze plechtigheid defileerden nog velen langs de groeve om aan 

collega, vriend of bekende een laatste groet te brengen. Op verzoek van de familie werd er aan het graf niet meer het woord  gevoerd, hetgeen anders zeer zeker wel zou zijn geschied, gezien de tragische omstandigheden waaronder hij uit het midden werd weggerukt. Hij was toch door de hand van een sluipmoordenaar gevallen. Terwijl hij zich van zijn woning op weg naar zijn dienst bevond, werd hij op straat neergeschoten, waarna de dood spoedig intrad. Bruijn was een zeer werkzame plichtsgetrouwe politieman en voor allen met wie hij omging een zeer goede kameraad. Een soms wat ruwe bolster, doch allen die hem kenden, wisten dat hij een goed hart in zich droeg. Niets was hem teveel, immer tot hulp bereid en vooral voor hen, die verdrukt werden sprong hij in de bres. Hij was gevallen voor zijn plicht, aldus het verslag. Hulpagent P.H. Meijer, eveneens dienstdoende bij Groep 10, kreeg opdracht de begrafenisstoet op enige afstand te volgen. Hij moest erop toezien dat voorbijgangers zich niet op de een of andere wijze vijandig gedroegen tegenover de stoet en moest eventuele opstootjes trachten te voorkomen. Op de Bergselaan zag de hulpagent een man en vrouw lopen. Hij zag dat de man uitbundige bewegingen met zijn handen maakte, waardoor hij de indruk kreeg dat de man wist wie er begraven werd en dat hem dat verheugde. Hierop nam Meijer het persoonsbewijs van de man af, met de aanzegging dat hij zich de volgende morgen bij Groep 10 moest melden. Aan de hand van het persoonsbewijs bleek dat de man een jood was. Na de begrafenis rapporteerde de hulpagent het voorval bij Breugem, die opdracht gaf de man onmiddellijk te arresteren. Uit de administratie van de afdeling Gevangeniswezen blijkt dat de man wegens opruiing was ingesloten. Via kamp Vught kwam hij terecht in het vernietigingskamp Auschwitz, waar hij op 31 maart 1944 overleed. De volgende aanslag liet niet lang op zich wachten.

Begrafenis Ph.H. Bruijn van 'Groep 10' na liquidatie door verzet (Bron: Rotterdamsch Nieuwsblad, dd 8-9-1943) 

Onder zeer vele blijken van deelneming werd gistermiddag, op de Algcmeene Begraafplaats In Crooswijk het stoffelijk overschot ter aarde besteld van den Zaterdag overleden rechercheur van polilie, den heer Ph.H. Bruyn. Op het Noordplein had zich do Siafmuzlek der Staatspolitie, onder directie van den opperlultenant Van Vessem in een uit Overschle komenden stoet gevoegd, welke werd gaopend door een detachement van de Mobiele Brigade.
Op de begraafplaats traden de onderscheidene officieele personen, o.w. de politiepresident kolonel J. J Boelstra, vertegenwoordigers van de Dultsche Politie. Van den Sicherheitsdienst en van de afd. Rotterdam van den Kameraadschapsbond van de Nederlandsche Politie werden opgemerkt in den stoet, terwijl de muziek de Marche Funabre van Chopln ten gehoore bracht. 

Bron: Het Vrije Volk : democratisch-socialistisch dagblad, dd 04-06-1946 over opperlultenant C. Harmse van 'Groep 10', werkzaam op het Hoofdbureau van Politie Rotterdam, die de doodstraf hoort eisen.

Aanslag Jansen

Op 11 januari 1944 werd op de Statenweg M. Jansen van zijn fiets geschoten. Jansen was op 19 augustus 1940 als gedemobiliseerd beroepsmilitair bij de Rotterdamse politie aangesteld. Na zijn opleiding en één jaar straatdienst, werd hij op 1 juli 1942 bij de ID geplaatst. Hij was lid van de NSB en het Rechtsfront. Ten tijde van de aanslag was Jansen bij de Sipo gedetacheerd en vanaf die positie zat hij de illegaliteit waarschijnlijk te dicht op de hielen. Hij werd gewond naar het Kriegslazaret in Den Haag overgebracht. Op 8 juni 1944 stuurde Boelstra een telexbericht naar de directeur-generaal van Politie, waarin stond dat de onlangs tot onderluitenant bevorderde Jansen, op wie een aanslag was gepleegd geheel hersteld uit het ziekenhuis ontslagen was.

Begrafenis Ph.H. Bruijn van 'Groep 10' na liquidatie door verzet

(Bron: Rotterdamsch Nieuwsblad, dd 8-9-1943) 

Toen de kist In de groeve nederdaalde, werd "Ik had een wapenbroeder" gespeeld, waarna een oom van den overledene, de heer E. Oostendorp. Het woord nam 'Wat zullen wij'. zei de spr. aan deze groeve zeggen? 'Zullen wij de goede eigenschappen van den doode herdenken. Zullen wij spreken over hen die hem geweld hebben aangedaan of zullen onze gedachten uitgaan naar haar, die achterblijft met haar kinderen? Laten wij dit niet doen en vragen wat Gods Woord te zeggen heeft aan deze groeve. De heer Oostendorp las vervolgens een gedeelte uit de H Schrift, waarna hij het woord tot de kinderen richtte en daarna de zeer talrijke aanwezigen dank zegde namens de familie voor de door hen betoonde deelneming.
Hierna legden kolonel Boelstra. een vertegenwoordiger der Dultsche Politie en de opperlultenant C. Harmse (deze namens groep 10 van het Hoofdbureau van Politie) kransen op de groeve, waarmede de plechtigheid was geëindigd. (zie krantenartikelen)

 Bron:De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, dd 04-11-1946 

Volgens bij de SD binnengekomen inlichtingen moest worden aangenomen dat wederom een aanslag op Jansen werd voorbereid. In verband hiermee en op advies van de SD, stelde Boelstra voor Jansen met spoed voorlopig over te plaatsen naar Arnhem om daar eventueel bij de SD te worden gedetacheerd. Jansen verzocht aan de in augustus beginnende cursus aan de Politie Officier School (POS) te mogen deelnemen. Hij was reeds begin 1943 gedurende vijf maanden gedetacheerd in Schalkhaar en werd goed beoordeeld. Aan het verzoek van Boelstra werd voldaan, Jansen werd met ingang van 16 juni 1944 naar Arnhem verplaatst.Na de luchtlandingen van de Geallieerden vluchtte Jansen met zijn Duitse kompanen naar Lunteren. Het pand Wormshoef werd hun nieuwe onderkomen. De aanslag had Jansen niet kunnen temperen, want vanuit de Wormshoef ging Jansen een verbeten strijd aan met het verzet. Hij raakte zo bedreven in het doden dat hij zich de bijnaam ‘nekschotspecialist’ verwierf. Een groot aantal verzetsstrijders moest de meest wrede martelingen ondergaan en werd later alsnog doodgeschoten. Eind 1947 verscheen Jansen voor de rechter en werd uiteindelijk veroordeeld tot de doodstraf. Zelf vond Jansen dat hij deze straf verdiend had. (8)

28 augustus 1944 was een drukke dag voor het Rotterdamse verzet. Omstreeks 08.00 uur werden tegelijkertijd op verschillende plaatsen aanslagen gepleegd op drie rechercheurs van het Fahndungskommando. Rechercheur P. Pikaar werd, terwijl hij vanaf zijn woning aan de Burgemeester Baumannlaan in Overschie op weg was naar het bureau, op de West Sidelinge, door onbekende dader(s) neergeschoten. Hij werd nog per auto van de GG&GD naar het Bergwegziekenhuis gebracht, maar na aankomst bleek hij te zijn overleden. Pikaar was op 1 april 1940 in Overschie als agent aangesteld.Daarvoor had hij ruim twintig jaar als gemeenteveldwachter in ’s-Gravenzande dienst gedaan. Op 22 september 1941 werd hij overgeplaatst naar de ID. (8)

Pikaar, Philippus,  geboren 24 april 1896 te Bergen op Zoom en overleden te Rotterdam op 28 augustus 1944. Gehuwd met Jaapje van der Hoeven, twee kinderen. Beroep: opperwachtmees- ter staatspolitie, onbezoldigd rijksveldwachter. Adres: Burgemeester Baumannlaan 82. Pikaar, lid van Groep 10, werd op 28 augustus 1944 ’s ochtends om acht uur voor het pand West Sidelinge 208 doodgeschoten. Op dit tijdstip werden op twee andere plaatsen in de stad aanslagen gepleegd door de LKP-Rotterdam op de politieagenten Johannes Jager en Willem Los, beiden ook lid van Groep 10. Pikaar is begraven op 31 augustus 1944 op de begraafplaats Crooswijk. Hij was lid van de NSB met stamboeknummer 101.703 van Kring Nieuwe Waterweg (14).

Jager, Johannes, geboren 29 december 1897 te Borger en overleden te Hildesheim (Duitsland) op 26 februari 1945. Op 7 oktober 1919 kwam Jager als agent tweede klasse bij de Rotterdamse gemeentepolitie in dienst. Op 30 april 1941 werd hij toegevoegd aan Groep

10. Hij had het voorzien op communisten en andere links georiënteerde personen en hield zich ook bezig met het opsporen van joden.

Na Dolle Dinsdag vertrokken de meeste leden van het Fahndungskommando (voorheen Groep 10) naar het oosten van het land. Jager is op 26 februari 1945 overleden in Hildesheim (Reserve- Lazarett I). De reden van het overlijden is niet bekend (14)

De tweede aanslag van die dag vond plaats op de hoek Mathenesserlaanmet de Breitnerstraat. Terwijl Jager daar liep werd hij door twee wielrijders neergeschoten, waarbij hij twee keer in zijn rug werdgeraakt. Ondanks deze zware verwondingen herstelde Jager. Mogelijk bang voor een nieuwe aanslag werd hij overgeplaatst naar Den Haag enwerd daar als onderinspecteur tewerkgesteld bij de Recherche. Het verzet was hem niet vergeten, want volgens zijn personeelskaart overleed hij op 26 februari 1945. Jager werkte al vanaf 7 oktober 1919 bij deRotterdamse politie. Na gediend te hebben aan de bureaus Marconipleinen Sandelingplein ging hij op 30 april 1941 over naar de ID. Van de derde aanslag is meer bekend. Het ‘slachtoffer’, W.F. Los, verklaarde na de bevrijding dat hij eind augustus 1944, toen hij op een morgen omstreeks 08.00 uur uit de nachtdienst kwam en zijn fiets de gemeenschappelijke buitentrap opdroeg naar de deur van zijn woning aan de Gordelweg 194b, zag dat de deur van pand 194a, gelegen in hetzelfde portiek, openstond. Nadat hij de deur van zijn woning geopend had en binnen wilde treden, ging de deur van perceel 194a verder open en kwamen ongeveer drie mannen te voorschijn, waarvan de voorste op een afstand van ruim één meter een pistool met geluiddemper op hem richtte. De man loste een schot in de richting van Los, maar de kogel miste doel en kwam terecht in de deurpost ter hoogte van zijn voorhoofd. Nadat geschoten was rende hij de gang van zijn woning in, de keuken door en liet zich van de warande over het stenen muurtje zakken, waaraan hij bleef hangen. Terwijl hij naar de warande liep, werd hem vanaf de deuropening nog een schot nagezonden. Los bevond zich toen ongeveer op de drempel naar de keuken. Hij werd wederom niet getroffen. Los kon niet geloven dat deze aanslag van illegale zijde of uit wraak van door hem in dienst verrichte handelingen werd gepleegd, want hij was namelijk al enige tijd bezig met het verzamelen van gegevens voor het verzet. Deze dubbelrol was waarschijnlijk niet bij iedereen bekend.
Half september 1944 vertrokken de meeste leden van het Fahndungskommando naar het oosten van het land. Dit hield niet in dat daarmee het liquideren van politiemensen door het verzet ophield. Enkele leden van het Kommando waren in Rotterdam achtergebleven en bij een andere dienst geplaatst of hadden de overstap naar de SD gemaakt. Met sommigen had de illegaliteit nog een rekening te vereffenen, maar het kwam ook voor dat iemand in zijn nieuwe functie op dezelfde manier te werk ging als voorheen bij het Fahndungskommando. 

Frikkee, Maarten,  geboren 10 januari 1899 te Wormer en overleden te Rotterdam op 21 oktober 1944. Sinds 19 april 1921 was Frikkee in functie bij de Rotterdamse politie. Op 25 augustus 1941 volgde zijn aanstelling bij de Inlichtingendienst. Hij maakte deel uit van Groep 10 en was actief met de opsporing van onderduikers. Op 21 oktober 1944 omstreeks 17.30 uur is Frikkee op de Dorpsweg in Charlois door Rein Goedheer en Piet Schmidt Crans van de in Rotterdam-Zuid gestationeerde Haagse knokploeg neergeschoten. Zwaargewond werd Frikkee overgebracht naar het Zuiderziekenhuis waar hij aan een longschot is overleden (14).

Frikkee (zie pdf bestand) voldeed hier waarschijnlijk aan. Hij werd op 21 oktober 1944 op weg naar zijn woning aan de Dorpsweg van zijn fiets geschoten en kwam in een sloot terecht, waarna nogmaals vijf schoten op hem werden afgevuurd. Frikkee overleed die dag, omstreeks 20:40 uur in het Zuiderziekenhuis aan zijn verwondingen. Op het moment van de aanslag werkte Frikkee bij de Economische Recherche. Daarvoor was hij echter bij Groep 10 mede belast met de leiding van de Sociale Afdeling. Door zijn toedoen zijn veel ondergedoken arbeidsplichtigen alsnog aangehouden.

Relaas Liquidatie van hoofdwachtmeester Staatspolitie (Groep X) Maarten F(rikkee). door het verzet.

Voor de politiemensen die toch doorgingen met hun duistere praktijken had de Rotterdamse KP als waarschuwing op 3 april 1945 een pamflet opgesteld. (8)(blz. 369 e.v.)

Verhoeve, Jan Hendrik, geboren 2 juli 1907 te Heiloo en overleden te Amersfoort op 8 februari 1945. Gescheiden van Jannetje Bom. Beroep: rechercheur van politie, Nederlandse Oost-Companie (NOC).  Adres:

Donkerslootstraat 107b en per 28 september 1943 Van der Aastraat 116 in Den Haag. Kerkelijke gezindte: NH. Verhoeve was vanaf 1930 werkzaam bij de Rotterdamse politie. Op 7 juni 1941 werd hij aangesteld bij de Inlichtingendienst. In augustus 1941 meldde de NSB’er en Waffen-SS’er Verhoeve zich bij het Vrijwilligerslegioen Nederland voor de strijd aan het Oostfront. Daar raakte hij met name teleurgesteld over het geestelijke en mentale gehalte van de vrijwilligers. Verhoeve keerde op 24 maart 1942 terug bij Groep 10 en werd gedetacheerd bij de Sipo. Later werd hij benoemd tot afdelingsleider bij de recherche Informatie Dienst van de Nederlandse Oost- Compagnie in Den Haag. Verhoeve is door het verzet op 8 februari 1945 in Amersfoort geliquideerd (14)

Bron: Het vrije volk : democratisch-socialistisch dagblad, dd 01-06-1948 over hulp-agent voor 'Groep 10',  De Vries, identiek aan J.J. C. Snoek.

 bleek dat er in het tijdvak van 24 september 1941 tot 15 november 1943 door Tol 323 mensen gearresteerd waren, waarvan 234 joden en jodenbegunstigers (bij 178 namen was een J vermeld).
Tol was in september 1941 bij de ID geplaatst. Hij vermoedde zelf dat dit gebeurd was, omdat hij in februari 1941 lid van de NSB geworden was. Het eerste jaar zat hij bij de documentatiedienst, waar zijn werkzaamheden bestonden uit het instellen van antecedentenonderzoeken.
Daarna werd hij tot september 1943 door Breugem bij de afdeling geplaatst, die speciaal met jodenzaken belast was. (8)(blz. 404)

De jodenploeg van Groep 10
In tegenstelling tot Amsterdam, waar voor het optreden tegen joden het bureau Joodsche Zaken was opgericht, werd Groep 10 in toenemende mate ingeschakeld bij het nemen van maatregelen tegen de joden. Deze zaken werden met voorrang behandeld, zodat andere werkzaamheden bleven liggen. De vaste kern van de jodenploeg bestond hoogstens uit zes tot acht rechercheurs. Zij werden bij arrestaties geassisteerd door andere leden van Groep 10 en hulpagenten. Het enige materiaal dat iets over de jodenploeg prijs geeft, zijn ook nu weer de verklaringen, die na de bevrijding zijn afgelegd. In het dossier van Jacob Tol (1911 - 2003) staat vermeld dat hij waarschijnlijk een van de ijverigste leden van Groep 10 is geweest. Dit blijkt onder andere uit het door Tol bijgehouden register en uit de verklaringen van personen, voorkomend in dat register. Uit het register, met daarop de tekst ‘zeer bezwarend materiaal’, 

Tijdens een rechtszaak na WOII staat de collaborateur ex-korpschef van de politie te Rotterdam, politiekolonel J. Boelstra terecht voor de Rotterdamse kamer van het Bijzonder Gerechtshof.Datering april 1946 (Bron Stadsarchief Rtd) (Vervaardiger Alex de Herder)

Op 8 april 1946 stond Boelstra terecht voor de Rotterdamse Kamer. In de dagvaarding was opgenomen dat hij in of omstreeks het tijdvak tussen 10 september 1942 en maart 1944 in Rotterdam, opzettelijk, terwijl Nederland met Duitsland in oorlog was, de vijand hulp had verleend, althans de staat tegenover de vijand had benadeeld, door opzettelijk in zijn hoedanigheid van hoofdcommissaris van politie, later politiepresident, in Rotterdam, na bij nota No. 298 van 10 september 1942 aan het onder hem staande politiepersoneel

bekend had gemaakt, dat met ingang van 13 september 1942 de ID werd opgeheven en het personeel van die dienst als bijzondere groep, Groep 10 genaamd, werd ingedeeld bij de Recherche, rechtstreeks onder zijn bevelen stond en alleen aan hem verantwoording schuldig was. 

Hij had daarbij geen doeltreffende maatregelen genomen om te verhinderen dat leden van die groep, die werkte voor en met de SD, in strijd met de belangen van het Nederlandse volk en in strijd met de ook toen nog van kracht zijnde bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, personen, die de vijand onwelgevallig waren, arresteerden, van hun vrijheid beroofd hielden en mishandelden en goederen, die ten name van die politieke arrestanten inbeslaggenomen waren, ten eigen bate aanwendden.

Dat hij in of omstreeks het tijdvak tussen 11 juni 1942 en 5 mei 1945 in Rotterdam, opzettelijk, terwijl Nederland met Duitsland in oorlog was,vijandelijke propaganda bevorderde en verspreidde ten voordele van de vijand. Boelstra zou het politiepersoneel verplicht hebben filmvoorstellingen en kameraadschapsdagen bij te wonen en hij had het personeel opgeroepen tot het bezoeken van een NSB-tentoonstelling (8)(blz. 671)

Handlangers voor de rechter
De berechting van deze groep ‘oorlogsmisdadigers’ had een sterk individueel karakter.
Geen enkele zaak was hetzelfde. Daarom is hier een onderverdeling gemaakt in drie groepen. Allereerst worden de zaken bekeken van degenen die wegens hulpverlening aan de vijand voor het Bijzonder Gerechtshof moesten verschijnen. Hieronder vielen de meeste rechercheurs en hulpagenten, van de politieke dienst (ID, Groep 10 en/of het Fahndungskommando). Daarna volgen de Nederlanders, die tijdens de bezetting in Duitse staatsdienst waren getreden en als laatsten de Duitsers zelf.
Een groot aantal leden van Groep 10 kon niet meer voor het Bijzonder Gerechtshof gedaagd worden, omdat zij tijdens de bezetting door het verzet ‘berecht’ waren. De geëiste doodstraf was meestal direct na het vonnis voltrokken. Tijdens de behandeling van de zaak van degenen die de bezetting hadden overleefd, werd gekeken in hoeverre zij hulp verleend hadden aan de vijand. Dit was belangrijk voor de strafmaat, die varieerde van de dood straf tot enkele jaren gevangenisstraf. Hoewel een enkele keer de doodstraf werd geëist, is slechts één voormalig lid van Groep 10 tot deze straf veroordeeld en is later ook daadwerkelijk terechtgesteld. Dit betrof M. Jansen. Na een aanslag was Jansen half juni 1944 naar Arnhem overgeplaatst. In september 1944 vluchtte Jansen met een groep Duitsers naar Lunteren. Ineen gebouw met de naam Wormshoef werd een groot aantal tegenstanders van het Duitse regime gemarteld en doodgeschoten. Jansen was bedreven in het doden en kreeg daarom de bijnaam ‘nekschotspecialist’. Hij kreeg de doodstraf dan ook niet voor zijn werkzaamheden bij Groep 10, maar voor zijn misdaden in Lunteren.104 Op 18 februari 1946 stond J.C. van Wijk terecht voor de Rotterdamse Kamer van het Bijzonder Gerechtshof. Van Wijk was begin december 1941 bij de ID geplaatst en had na de aanslag op Breugem tijdelijk de leiding van hem overgenomen. Na één jaar werd Van Wijk naar een andere politiedienst overgeplaatst. Het Hof was van oordeel dat het reeds enkel dienst doen bij de ID handelen ten voordele van de vijand was, omdat de bij deze dienstdoende beambten uitsluitend of vrijwel uitsluitend in het belang van de Duitse bezetter en tegen de vaderlandse belangen optraden. Van Wijk werd daarom schuldig verklaard en veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, met verlof tot cassatie. Dit laatste hield in dat de verdachte bij de Bijzondere Raad van Cassatie (brc) in beroep kon gaan. De brc kon sententies van de Bijzondere Gerechtshoven vernietigen die in strijd waren met de wet,
of indien zij van mening was dat de opgelegde straf niet juist was. De brc was dan bevoegd zelf een straf op te leggen en de sententie van het Bijzonder Gerechtshof te vernietigen, of kon de zaak naar een ander Bijzonder Gerechtshof verwijzen. Van Wijk maakte gebruik van zijn rechten en ging bij de brc in cassatie tegen de sententie van het Bijzonder Gerechtshof. De Raad kwam tot de conclusie dat zij in deze zaak alleen mocht oordelen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, opgenomen in de bestreden sententie, en het bewijs van een werkzaamheid van de ID, die praktisch tot de belangen van de vijand beperkt was gebleven, daaruit niet kon worden afgeleid. Hoewel uit de feiten kon worden afgeleid dat het personeel van de ID in vele gevallen hulp aan de vijand had verleend, was de Raad van mening dat hiermee niet bewezen was dat deze dienst van de Rotterdamse politie uitsluitend of vrijwel uitsluitend in het belang van de vijand werkzaam was geweest.
De raad vernietigde de bestreden sententie en verwees de zaak naar het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam, ten einde haar op de bestaande dagvaarding te berechten en af te doen.Het gevolg hiervan was dat het Hof tijdens de behandeling van de overige zakenrekening moest houden met ieders individuele gedragingen, omdat alleen het werkzaam zijn bij de ID, Groep 10 en/of het Fahndungskommando niet voldoende was. Toen hoofdrechercheur J.H. van Kampen op 4 november 1946 terechtstond, had het Hof aan deze voorwaarde voldaan.In de tenlasteleggingen stonden voortaan de strafbare feiten opgesomd. In de dagvaarding van Van Kampen stond dat hij opzettelijk, terwijl Nederland met Duitsland in oorlog was, ten voordele en ten behoeve van de vijand, als lid van Groep 10, later Fahndungskommando, zijnde een afdeling van de Rotterdamse politie, die werkte voor en met de SD, althans voor en met het vijandig militair en burgerlijk gezag, in of omstreeks de maand mei 1944 tezamen en in vereniging met enige collega’s een overval, althans een inval had gedaan in perceel Oostzeedijk 130, alwaar zij enige illegale werkers hadden gearresteerd; te IJsselmonde in of omstreeks de maand juni 1944 tezamen en in vereniging met enige collega’s en enige Duitsers een inval had gedaan in perceel Bovenstraat 132, waar bij huiszoeking radiotoestellen en wapens waren aangetroffen; te Rotterdam in of omstreeks de maand april 1943 tezamen en in vereniging met enige collega’s joden had gearresteerd, althans bij ophaalacties van joden behulpzaam was geweest en dat hij tezamen en in vereniging met zijn collega J. van Velzen op of omstreeks 1 mei 1942 in Rotterdam een zekere De Haan, die communistische, althans anti-Duitse pamfletten bij zich droeg en op straat aanplakte, had gearresteerd en vervolgens had overgeleverd aan Breugem, hetgeen tot gevolg had gehad, dat De Haan door of vanwege het vijandig burgerlijk

of militair gezag ter dood was gebracht. Hoewel Van Kampen erkende door zijn handelingen hulp aan de vijand te hebben verleend, voerde zijn raadsman aan dat de verdachte desondanks niet strafbaar was, omdat hij gehandeld zou hebben ter uitvoering van een wettelijk voorschrift en een ambtelijk bevel, dat verdachte te goeder trouw als bevoegd gegeven mocht beschouwen. De door Van Kampen ondernomen handelingen tegen joden had hij op bevel van zijn superieuren verricht.

Volgens de raadsman mocht hij deze bevelen onder de toen bestaande omstandigheden als bevoegd gegeven beschouwen. Het Bijzonder Gerechtshof verwierp het verweer en was van mening dat niet het wettelijk voorschrift noch het ambtelijk bevel de oorzaak van de handelingen van verdachte waren geweest, doch het feit, dat hij zich vrijwillig in een positie had geplaatst en daarin was gebleven, waarin hij wist dat hij dergelijke handelingen moest verrichten. Ofschoon verdachte als politieambtenaar wel belast was geweest met het opsporen van strafbare feiten, had geen enkel wettelijk voorschrift hem verplicht om tot arrestatie over te gaan, huizen binnen te dringen en voorwerpen in beslag te nemen. 

(Bron: Het vrije Volk, democratisch socialistisch dagblad, dd 28-7-1945)

Het Hof oordeelde dat de verdachte deswege strafbaar was en dat er geen omstandigheden aanwezig waren die de strafbaarheid van de verdachte zouden opheffen of uitsluiten. Vooral het feit dat verdachte meer dan drie jaar bij Groep 10, later Fahndungskommando, dienst had gedaan en in die tijd herhaaldelijk actief was opgetreden bij het arresteren van illegale werkers en joden, het doen van invallen in woningen, het in beslag nemen van radio’s en wapens en daardoor de vijand langdurig en krachtdadig had geholpen bij zijn terreurdaden tegen de Nederlandse bevolking, terwijl mede ten gevolge van zijn optreden in ieder geval één slachtoffer het leven had verloren, woog voor het Hof het zwaarst en veroordeelde hem tot tien jaar gevangenisstraf en verlof tot cassatie (8)(blz. 683)

Arrestaties aan het einde van de de oorlog

 Bron: De Tijd : dagblad voor Nederland, dd 23-01-1947

(...) Het verloop van de arrestaties. In een interview, dat we mochten hebben met een rechercheur van Politie en den Commandant van de arrestatieploeg van de N.B.S. van R'dam Zuid. werd ons verteld, dat het geheele college van Burgemeester en wethouders gearresteerd is. Verder werden gearresteerd: politiepresident Boelstra, die de vlucht genomen had naar Oud-Beijerland, terwijl P. Rosbach, wnd. hoofdcommissaris, in de omgeving van Velp achterhaald werd. 

Verder werd groep 10 van van het Politiekorps in haar  geheel gearresteerd. Deze groep 10 bestond geheel uit N.S.B.-ers, en was één der meest gevreesde instanties. Ze zetelde op de beruchte kamer 6, derde etage. (...) (Bron: Trouw, dd 22-5-1945)

(*) Boelstra 

Bron: Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland, dd 18-03-1954. Hieronder volledig artikel.

Johannes Joutes Boelstra (Stiens, 25 mei 1886 – Rotterdam, 11 januari 1951) was een Nederlands politiefunctionaris tijdens de Tweede  Wereldoorlog. Boelstra werd in 1941 lid van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) en in mei 1942 volgde hij J.P. Roszbach op als hoofdcommissaris van politie te Rotterdam. Kort daarop werd in het hele land een begin gemaakt met het wegvoeren van alle Joodse burgers naar concentratiekampen (zie Holocaust in Nederland). In de periode 1942/1943 moesten gewone Rotterdamse agenten meewerken bij het thuis ophalen van Joden. Bij elk groepje agenten dat hierop werd uitgestuurd zat een lid van Groep 10; een groep NSB'ers binnen de Rotterdamse politie. Na verloop van tijd werd die groep steeds meer aangestuurd door de Sicherheitspolizei.

Hoewel Boelstra zelf een NSB'er was en later ook lid werd van de Germaansche SS wist hij nazificering van het Rotterdamse politiekorps te voorkomen. Op 1 maart 1943 ging de Verordening Organisatie Politie in waarmee de organisatie van de politie in Nederland drastisch werd herzien.

Hierbij werden vele politieorganisaties samengevoegd in de meer militaire staatspolitie. In acht grote steden, waaronder Rotterdam, kwam deze staatspolitie onder leiding te staan van een politiepresident en de rest van Nederland viel onder 5 politiegewesten met ieder een gewestelijk politiepresident.

 

Daarmee werd Boelstra politiepresident in Rotterdam. (7)

Na de oorlog werd hij door de Rotterdamse kamer van het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en kwam In november 1947 hij vanwege goed gedrag vervroegd vrij.(7) 

 

J.H. Rosman (RET/Secr. Burgemeester) was onder meer informant van rechercheur  BRUIJN van Groep 10.  Eis doodstraf (Bron: Provinciale Drentsche en Asser courant, dd 09-06-1947).

*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*EINDE_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*_*